1.7.Nadat het college het voornemen daartoe had geuit en betrokkene zijn zienswijze naar voren had gebracht, heeft het college bij besluit van 15 februari 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 augustus 2011 (bestreden besluit), betrokkene met ingang van 1 maart 2011 wegens plichtsverzuim strafontslag verleend. Het college heeft betrokkene verweten dat:
hij zonder vooraf zijn leidinggevende respectievelijk het hoofd van de afdeling [naam afdeling] te raadplegen over een politiek gevoelig onderwerp uitlatingen heeft gedaan in de media;
hij zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling, althans de schijn daarvan op zich heeft geladen, door ook privé gebruik te (blijven) maken van de diensten van [bedrijf 1];
hij langdurig met zijn partner in een door [bedrijf 1] beheerde anti-kraakwoning heeft gewoond en gedurende langere tijd minder heeft betaald aan [bedrijf 1] dan wat hij, gelet op de ter zake geldende regels verschuldigd was, ten gevolge waarvan hij onterecht financieel voordeel heeft genoten. Betrokkene heeft in zoverre contractbreuk gepleegd dat hij als bruikleennemer in strijd met wat daarover in de bruikleenovereenkomst is bepaald, alleen voor zichzelf een bruikleenovereenkomst heeft afgesloten met [bedrijf 1];
hij samen met H in november 2010 een bespreking heeft gearrangeerd met vertegenwoordigers van [bedrijf 1] zonder het college hierover te informeren en daarbij een per e-mail gedane waarschuwing heeft genegeerd. Daarbij is geprobeerd om het met [bedrijf 1] gesloten contract met terugwerkende kracht te doen wijzigen;
hij bij herhaling kennelijk leugenachtige, althans onjuiste, verklaringen heeft afgelegd die te maken hebben met de hem gemaakte verwijten van plichtsverzuim; het college noemt bij wijze van voorbeeld het feit dat betrokkene blijkens het verslag van de bespreking van 3 november 2010 aanvankelijk heeft verklaard geen e-mails te hebben verwijderd die betrekking hebben op de [bedrijf 1]-kwestie;
hij heeft getracht voor hem belastend bewijsmateriaal te (doen) vernietigen, in het bijzonder een e-mailbericht waaruit blijkt dat een collega hem dringend heeft afgeraden om de door hem gewenste bespreking met [bedrijf 1] aan te gaan.
De hierboven genoemde door het college aan betrokkene verweten gedragingen zullen hierna worden aangeduid als verwijten 1 tot en met 6.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat onvoldoende feitelijke grondslag bestaat voor de verwijten 5 en 6, maar dat de andere verwijten wel zijn komen vast te staan, met dien verstande dat de rechtbank wat betreft verwijt 4 in het midden heeft gelaten of betrokkene met de door het college gestelde intentie op 2 november 2010 het gesprek met [bedrijf 1] is aangegaan. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het college de betreffende verwijten terecht heeft aangemerkt als plichtsverzuim dat betrokkene kan worden toegerekend en dat dit plichtsverzuim de straf van ontslag rechtvaardigt.
3. Het college heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank bestreden dat voor verwijt
5 en 6 onvoldoende feitelijke grondslag bestaat. Ook betrokkene heeft hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak ingesteld. Hij heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat hij zich uitsluitend keert tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard. Hij heeft betoogd dat onvoldoende feitelijke grondslag bestaat voor de verwijten 1 tot en met 4. Voorts heeft hij aangevoerd dat de straf van ontslag onevenredig is aan de aard en de ernst van het plichtsverzuim.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.