ECLI:NL:CRVB:2014:428

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2014
Publicatiedatum
13 februari 2014
Zaaknummer
12-6268 BPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van voorzieningen op grond van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945, de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 februari 2014 uitspraak gedaan over de weigering van voorzieningen op basis van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Wbp), de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De appellant had verzocht om toekenning van voorzieningen, waarbij hij stelde dat hij tijdens de Tweede Wereldoorlog verzetsactiviteiten had verricht en dat hij door de Gestapo was gevangen gehouden. De Centrale Bestuurscommissie van de Stichting 1940-1945 kon echter niet bevestigen dat de appellant tot de deelnemers aan het verzet behoorde, vooral omdat het bewijs omtrent zijn verzetsactiviteiten ongeveer 70 jaar na de feiten niet meer kon worden verkregen. De Raad oordeelde dat de verklaringen van de appellant, hoe geloofwaardig ook, niet voldoende waren zonder aanvullende bewijsstukken.

De Raad heeft ook de afwijzing van de aanvragen op basis van de Wuv en Wubo beoordeeld. Voor de Wuv was bevestiging van de gevangenhouding door de Gestapo noodzakelijk, maar ook dit kon niet worden aangetoond. Wat betreft de Wubo werd erkend dat de appellant was getroffen door oorlogsgeweld, maar er was geen causaal verband aangetoond tussen dit geweld en de medische klachten van de appellant. De Raad concludeerde dat de bestreden besluiten van de verweerders op goede gronden berustten en verklaarde de beroepen ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij aanvragen voor voorzieningen op basis van de genoemde wetten, vooral gezien de lange tijd die is verstreken sinds de oorlog.

Uitspraak

12/6268 BPW, 12/6269 WUV, 12/6270 WUBO
Datum uitspraak: 13 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen:
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (verweerder 1)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder 2)
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder 1 van 25 oktober 2012, kenmerk BZ01512658 (bestreden besluit 1 en de besluiten van verweerder 2 van 25 oktober 2012, kenmerk), BZ01516890 (bestreden besluit 2) en BZ01537955 (bestreden besluit 3). Dit betreft de toepassing van, respectievelijk, de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Wbp), de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en de Wet uitkeringen
burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerders hebben verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2013. Appellant is verschenen. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant heeft op 19 december 2011 verzocht om toekenning van voorzieningen op grond van de Wbp, de Wuv en/of de Wubo. Hij heeft, kort samengevat, aan deze aanvragen ten grondslag gelegd dat hij jarenlang intensieve hulp heeft geboden aan een bevriend echtpaar bij de verzorging en het vervoer naar de Belgische grens van gevluchte Franse krijgsgevangenen. Op een zeker moment is appellant aangehouden door de Grüne Polizei, overgebracht naar de Gestapo in Maastricht en daar hardhandig verhoord. De volgende dag is hij, na opnieuw te zijn verhoord, wegens gebrek aan bewijs vrijgelaten. Appellant was tevens betrokken bij een gedwongen evacuatie uit zijn woonplaats Swalmen naar het noorden van het land in januari 1945.
1.1.
De Centrale Bestuurscommissie van de Stichting 1940-1945 (Stichting) heeft, na onderzoek van de gestelde verzetsactiviteiten, niet kunnen verklaren dat appellant heeft behoord tot de deelnemers aan het verzet in de zin van de Wbp. Verweerder 1 heeft de
Wbp-aanvraag bij besluit van 1 augustus 2012 (besluit 1) afgewezen. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij besluit van eveneens 1 augustus 2012 (besluit 2) heeft verweerder 2 de aanvraag op grond van de Wuv afgewezen op de grond dat niet is aangetoond of aannemelijk is gemaakt dat appellant vanwege verzetsactiviteiten gevangen is geweest bij de Gestapo te Maastricht. Appellant heeft ook tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 1 augustus 2012 (besluit 3) heeft verweerder 2 de Wubo-aanvraag afgewezen. Erkend is dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld. Zijn deportatie uit Swalmen naar Noord-Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog is, aldus het besluit, komen vast te staan. De afwijzing van de aanvraag berust op het ontbreken van een causaal verband tussen het bedoelde oorlogsgeweld en de medische klachten van appellant. Appellant heeft ook tegen besluit 3 bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij bestreden besluit 1 is het bezwaar tegen besluit 1 ongegrond verklaard, bij bestreden besluit 2 is het bezwaar tegen besluit 2 ongegrond verklaard en bij bestreden besluit 3 is het bezwaar tegen besluit 3 ongegrond verklaard.
2.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Wbp
2.1.
Voor het aannemen van de verzetsactiviteiten is het nodig dat deze worden bevestigd met nadere gegevens. Alleen een verklaring van de aanvrager kan, hoe stellig en geloofwaardig ook, niet worden aangemerkt als voldoende onderbouwing. De vraag is dus of er, naast de eigen verklaringen van appellant, voldoende andere gegevens zijn die ondersteuning bieden aan de door appellant gestelde deelname aan verzetsactiviteiten.
2.1.1.
De meeste van de personen die een rol spelen in de beschrijvingen van appellant zijn niet meer in leven. De kinderen van het betrokken bevriende echtpaar zijn door de Stichting gehoord, maar zij waren in de oorlogsjaren te jong om over de verzetsactiviteiten van appellant te kunnen verklaren. De beschikbare schriftelijke informatie bevestigt weliswaar in grote lijnen de activiteiten van het echtpaar zoals appellant die heeft beschreven, maar de naam van appellant komt daarin geen enkele keer voor, zodat er ook in zoverre geen bevestiging van zijn aandeel boven tafel is gekomen. Dat betekent dat ondersteunende gegevens in dit geval geheel ontbreken. De door appellant overgelegde getuigenverklaringen betreffende een door hem, tezamen met ongeveer tachtig tot honderd andere personen, geruime tijd na de oorlog te Roermond ontvangen Franse onderscheiding kunnen dat niet anders maken. Het hebben ontvangen van enige onderscheiding brengt op zichzelf beschouwd immers geen gehoudenheid tot erkenning als verzetsdeelnemer in de zin van de Wbp met zich mee. Daarvoor is, als gezegd, bevestiging van in het kader van de Wbp relevante verzetsactiviteiten vereist. Die bevestiging kon in dit geval, ongeveer 70 jaar na dato, niet meer worden verkregen. Nogmaals wordt benadrukt dat daarmee niet is gezegd dat de verklaringen van appellant onjuist zijn; blijkens een bericht van het NIOD hebben zij wel een zekere aannemelijkheid.
2.1.2.
Het voorgaande betekent dat bestreden besluit 1 in rechte stand houdt. Het beroep tegen dit besluit moet ongegrond worden verklaard.
Wuv
2.2.
In het kader van de Wuv is evenzeer bevestiging nodig van datgene wat de aanvrager over zijn ervaringen heeft verklaard. Ook op het punt van de door appellant gestelde gevangenhouding door de Gestapo kon geen bevestiging van zijn relaas worden verkregen. Dat betekent dat ook bestreden besluit 2 in rechte standhoudt. Ook het daartegen gerichte beroep moet ongegrond worden verklaard.
Wubo
2.3.
Appellant heeft, ten slotte, niet bestreden dat hij aan zijn gedwongen evacuatie vanuit Swalmen geen medische klachten heeft overgehouden. Dat betekent dat ook bestreden besluit 3 op goede gronden berust. Ook het beroep tegen dit besluit moet ongegrond worden verklaard.
3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en
B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) O.P.L. Hovens

HD