Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- veroordeelt de Staat tot betaling aan verzoeker van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 2.250,-;
- veroordeelt het Uwv tot betaling aan verzoeker van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 5.250,-.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in een bestuursrechtelijke procedure. Verzoeker had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Assen van 29 december 2009. De Raad had op 11 april 2014 het onderzoek heropend om te beoordelen of er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
De Raad constateerde dat de procedure in totaal elf jaar en bijna drie maanden had geduurd, waarbij de redelijke termijn zowel in de bestuurlijke als in de rechterlijke fase was overschreden. De eerste fase, die begon op 15 december 2003, duurde minder dan drieënhalf jaar, terwijl de hernieuwde behandeling in de rechterlijke fase, die begon op 4 september 2008, meer dan drieënhalf jaar in beslag nam.
Het Uwv stelde dat de overschrijding van de redelijke termijn voor een deel aan hen te wijten was, terwijl de resterende periode voor rekening van de Staat zou moeten komen. De Raad kwam tot de conclusie dat verzoeker recht had op een schadevergoeding van in totaal € 7.500,-, waarbij de Staat € 2.250,- en het Uwv € 5.250,- aan verzoeker dienden te vergoeden. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van griffier P. Boer, en werd openbaar uitgesproken op 12 december 2014.