ECLI:NL:CRVB:2014:4230

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
15 december 2014
Zaaknummer
10-784 WIA-S
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in een bestuursrechtelijke procedure. Verzoeker had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Assen van 29 december 2009. De Raad had op 11 april 2014 het onderzoek heropend om te beoordelen of er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

De Raad constateerde dat de procedure in totaal elf jaar en bijna drie maanden had geduurd, waarbij de redelijke termijn zowel in de bestuurlijke als in de rechterlijke fase was overschreden. De eerste fase, die begon op 15 december 2003, duurde minder dan drieënhalf jaar, terwijl de hernieuwde behandeling in de rechterlijke fase, die begon op 4 september 2008, meer dan drieënhalf jaar in beslag nam.

Het Uwv stelde dat de overschrijding van de redelijke termijn voor een deel aan hen te wijten was, terwijl de resterende periode voor rekening van de Staat zou moeten komen. De Raad kwam tot de conclusie dat verzoeker recht had op een schadevergoeding van in totaal € 7.500,-, waarbij de Staat € 2.250,- en het Uwv € 5.250,- aan verzoeker dienden te vergoeden. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van griffier P. Boer, en werd openbaar uitgesproken op 12 december 2014.

Uitspraak

10/784 WIA-S
Datum uitspraak: 12 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
de Staat der Nederlanden, de minister van Veiligheid en Justitie (Staat)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van
29 december 2009, 08/751, in het geding tussen verzoeker en het Uwv.
Bij uitspraak van 11 april 2014 heeft de Raad het onderzoek heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van verzoeker om schadevergoeding voor de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en heeft de Raad naast het Uwv de Staat aangemerkt als partij in die procedure.
Het Uwv heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend. Verzoeker en de Staat hebben afgezien van het geven van een schriftelijke uiteenzetting en zich gerefereerd aan het oordeel van de Raad.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. In zijn uitspraak van 11 april 2014 heeft de Raad vastgesteld dat de procedure elf jaar en bijna drie maanden heeft geduurd en dat het vermoeden bestaat dat de redelijke termijn zowel in de bestuurlijke als in de rechterlijke fase is overschreden. De eerste behandeling in de rechterlijke fase is aangevangen met de ontvangst van het eerste beroepschrift door de rechtbank op 15 december 2003 en is geëindigd met de uitspraak van de Raad van 20 juli 2007. Deze behandeling door de rechtbank en de Raad tezamen heeft minder dan drie en een half jaar geduurd. De hernieuwde behandeling in de rechterlijke fase is aangevangen met de ontvangst van het beroepschrift door de rechtbank op 4 september 2008 en is geëindigd met de uitspraak van de Raad van 11 april 2014. Deze fase heeft daarom meer dan drie en een half jaar geduurd.
2.1.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn en dat een periode van ruim vijf jaar voor rekening van het Uwv dient te komen. De resterende periode dient voor rekening van de Staat te komen.
2.2.
De Staat en verzoeker hebben zich gerefereerd aan het oordeel van de Raad.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Uitgaande van een overschrijding van de redelijke termijn met zeven jaar en bijna drie maanden en een tarief van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, heeft verzoeker recht op in totaal € 7.500,- schadevergoeding. De overschrijding van de redelijke termijn door de Staat bedraagt twee jaar en ruim één maand. De overschrijding van de redelijke termijn door het Uwv bedraagt vijf jaar en bijna twee maanden. In dit geval wordt de hoogte van het door de Staat te vergoeden bedrag vastgesteld op € 2.250,- en is het Uwv aan verzoeker een schadevergoeding van € 5.250,- verschuldigd.
3.2.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • veroordeelt de Staat tot betaling aan verzoeker van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 2.250,-;
  • veroordeelt het Uwv tot betaling aan verzoeker van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 5.250,-.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) P. Boer

RB