ECLI:NL:CRVB:2014:423

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2014
Publicatiedatum
13 februari 2014
Zaaknummer
12-2267 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering aanpassing werkmodaliteit voor medewerkers Parketpolitie

In deze zaak gaat het om de weigering van de korpschef van politie om de werkmodaliteit van appellanten, medewerkers van de Parketpolitie, aan te passen van een schema van vijf dagen acht uur naar vier dagen negen uur per week. De appellanten hebben deze wijziging aangevraagd om persoonlijke redenen, waaronder zorgtaken en studie. De korpschef heeft echter aangegeven dat honorering van deze verzoeken zou leiden tot een vermindering van het aantal opkomstmomenten per week, wat een zwaarwegend dienstbelang met zich meebrengt. De korpschef heeft advies ingewonnen bij de commissie werkmodaliteiten, die niet unaniem was in haar oordeel. De meerderheid van de commissie concludeerde dat de verzoeken niet konden worden ingewilligd vanwege de impact op de bedrijfsvoering van de Parketpolitie.

De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft de beroepen van de appellanten tegen de afwijzing van hun verzoeken ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de korpschef niet verplicht was om een nadere belangenafweging te maken ten aanzien van de persoonlijke belangen van de appellanten, aangezien het dienstbelang zwaarder weegt. In hoger beroep hebben de appellanten betoogd dat de korpschef door de krappe formatie geen ruimte laat voor de mogelijkheid om aan hun verzoeken tegemoet te komen. De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak bevestigd dat de korpschef beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van werktijden en dat er sprake is van een zwaarwegend dienstbelang dat zich verzet tegen de honorering van de verzoeken.

De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de korpschef terecht heeft geweigerd de werkmodaliteit aan te passen. De beslissing van de Raad is openbaar uitgesproken op 13 februari 2014.

Uitspraak

12/2267 AW, 12/2268 AW, 12/2269 AW
Datum uitspraak: 13 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van
9 maart 2012, 11/4056, 11/4057 en 11/4061 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant 1.] te [woonplaats 1.],
[Appellant 2.] te[woonplaats 2.],
[Appellant 3.] te [woonplaats 3.] (appellanten)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Limburg-Noord, ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval mede de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellanten heeft mr. K.I. Meijering, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2013. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Meijering. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.P.W. Steuten, L.W. Tijhuis en F. Dierx.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellanten zijn werkzaam in de functie medewerker Parketpolitie op de afdeling Parketpolitie & Arrestantenzorg voor 38 uur per week. Zij werken in een modaliteit van acht uur per dag gedurende vijf dagen per week. Appellanten hebben verzocht om aanpassing van de werkmodaliteit volgens het schema van vier keer negen uur. Aan die verzoeken hebben zij verschillende redenen, zoals het verrichten van zorgtaken en studie, ten grondslag gelegd.
1.2. Bij brief van 6 december 2010 heeft de korpschef te kennen gegeven voornemens te zijn de verzoeken af te wijzen. In dat kader is aan de commissie werkmodaliteiten sector Politie (commissie) advies gevraagd. De commissie is niet tot een unaniem oordeel gekomen. De meerderheid van de commissie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een zwaarwegend dienstbelang dat zich tegen inwilliging van de verzoeken verzet. Inwilliging van de verzoeken zou leiden tot onaanvaardbare gaten in de ‘basissterkte bedrijfsvoering’ van de parketpolitie. De korpschef hanteert ‘capaciteitsmanagement’ waardoor de formatie een gegeven is en de marges klein zijn. Regelmatig moet een beroep worden gedaan op andere afdelingen of vrijwilligers. Het overgrote deel van de werkzaamheden is afgestemd op de zittingstijden van de rechterlijke instanties. Daarnaast is in beperkte mate sprake van uitvoeringswerkzaamheden die niet kunnen worden verricht in één extra uur. Eén lid van de commissie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is aangetoond dat sprake is van een zwaarwegend dienstbelang nu bij het toepassen van capaciteitsmanagement ook rekening moet worden gehouden met arbeidsvoorwaardelijke afspraken zoals werkmodaliteiten. Door de veel te krappe formatie is op voorhand al geen mogelijkheid om een andere modaliteit in te voeren. Dat er meer formatie nodig is kan op zichzelf niet leiden tot de vaststelling dat sprake is van een zwaarwegend belang.
1.3. Bij besluiten van 19 mei 2011 heeft de korpschef de strekking van artikel 12a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), dat een aanvraag werkmodaliteit wordt toegewezen tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet, onderschreven. In navolging van het meerderheidsstandpunt van de commissie heeft de korpschef vastgesteld dat daarvan sprake is en de verzoeken tot inwilliging van de werktijdenmodaliteit vier keer negen uur afgewezen.
1.4. Bij besluiten van 19 oktober 2011 (bestreden besluiten) heeft de korpschef de afwijzing van de verzoeken wegens zwaarwegend dienstbelang gehandhaafd.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Daartoe is, samengevat, overwogen dat appellanten niet betwisten dat honorering van hun verzoek ertoe zal leiden dat het aantal opkomstmomenten wordt verminderd en dat als gevolg daarvan de formatie zal moeten worden uitgebreid. Het enkele feit dat de korpschef na inwilliging van de verzoeken meer mensen zal moeten inzetten dan voorheen is een zwaarwegend dienstbelang nu het gaat om een structurele wijziging van de arbeidsmodaliteit. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een zwaarwegend dienstbelang hoefde de korpschef geen nadere belangenafweging te maken ten aanzien van de persoonlijke belangen van appellanten.
3.
Appellanten verwijzen in hoger beroep naar het minderheidsstandpunt van de commissie dat er op neer komt dat de korpschef door de veel te krappe formatie op voorhand geen ruimte laat voor de mogelijkheid om aan verzoeken op grond op grond van artikel 12a van het Barp invulling te geven. De omstandigheid dat daarvoor meer formatie nodig is kan volgens appellanten op zichzelf niet leiden tot het aannemen van een zwaarwegend dienstbelang.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van vaste rechtspraak van de Raad (2 september 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AR1283) komt een bestuursorgaan beleidsvrijheid toe bij de vaststelling van werktijdenregelingen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het bestuursorgaan verantwoordelijk is voor de efficiency en effectiviteit van de bedrijfsvoering van de organisatie. De korpschef hanteert daartoe het systeem van capaciteitsmanagement. Daarbij wordt het personeel optimaal ingezet ter realisering van de doelstellingen van het korps en is geen sprake van onder- of overcapaciteit van personeel. De roosters waarin appellanten werken zijn strak ingedeeld en afgestemd op de dagelijkse werktijden (vijf keer acht uur) van, destijds, de rechtbank Roermond.
4.2.
Appellanten hebben verzoeken gedaan om aanpassing van die werkmodaliteit. Ingevolge artikel 12a van het Barp kent het bevoegd gezag op aanvraag van de ambtenaar een werkmodaliteit toe, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat sprake is van een zwaarwegend dienstbelang dat zich tegen honorering van de verzoeken van appellanten verzet. Uit de stukken blijkt en tussen partijen is ook niet in geschil dat honorering van die verzoeken het aantal opkomstmomenten per week zal doen verminderen. Om het rooster toch sluitend te krijgen, zal de korpschef het personeelsbestand met ten minste 0,5 fte moeten uitbreiden. Daarnaast is het aannemelijk dat, zoals de korpschef ook heeft gesteld, er onvoldoende uitstelbare werkzaamheden zijn waarmee invulling kan worden gegeven aan het uur dat extra per dag moet worden gewerkt. De korpschef heeft toegelicht dat het om uitvoerings- werkzaamheden gaat die niet altijd in het extra uur kunnen worden verricht gelet op de uitgestrektheid van het werkgebied. Hetgeen appellanten daarover in hoger beroep nog hebben aangevoerd is onvoldoende om de korpschef daarin niet te volgen.
4.4.
Dat een verzoek om wijziging van de arbeidsmodaliteit volledig illusoir zou zijn, is niet gebleken. De korpschef heeft daarover ter zitting van de Raad toegelicht dat een parttime modaliteit mogelijk is en in voorkomende gevallen ook wordt en is toegekend. Bij een verzoek daartoe wordt steeds het dienstbelang tegen het persoonlijk belang van de betreffende medewerker afgezet.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en K.J. Kraan en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2014.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) B. Rikhof

HD