ECLI:NL:CRVB:2014:4175

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2014
Publicatiedatum
11 december 2014
Zaaknummer
13-693 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag erkenning als burger-oorlogsslachtoffer onder de Wubo

Op 11 december 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante, die een aanvraag had ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag was eerder afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat niet was aangetoond dat appellante was getroffen door oorlogsgeweld. Appellante, geboren op 29 maart 1944, stelde dat zij in oktober 1944 op last van de Duitse bezetter in de kerk van Putten had moeten verblijven. De Raad oordeelde dat de verklaring van appellante niet voldoende was om haar claim te onderbouwen, aangezien er geen aanvullende objectieve gegevens waren die haar verhaal ondersteunden.

De Raad benadrukte dat een enkele verklaring van de betrokkene niet als vaststaand kan worden aangenomen zonder objectieve onderbouwing. De verklaring van de zuster van appellante, die destijds slechts 10 jaar oud was, werd als geloofwaardig beschouwd en er waren geen gegevens die aan deze verklaring twijfels konden doen rijzen. De Raad concludeerde dat de impact van het wegvoeren en overlijden van appellantes vader niet onder de werking van de Wubo valt, omdat de wet specifiek gericht is op persoonlijke maatregelen tegen de betrokkene zelf.

Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door de Pensioen- en Uitkeringsraad in stand blijft. De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, in aanwezigheid van griffier E. Heemsbergen, en werd openbaar uitgesproken op 11 december 2014.

Uitspraak

13/6934 WUBO
Datum uitspraak: 11 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 21 november 2013, kenmerk BZ01640910 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2014. Daar is appellante verschenen, bijgestaan door J. Dekker als haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op 29 maart 1944, heeft in november 2012 een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wubo. In dat verband heeft appellante naar voren gebracht dat zij in oktober 1944 op last van de Duitse bezetter in de kerk van Putten heeft moeten verblijven.
1.2.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 22 mei 2013. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Volgens verweerder is niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat appellante is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
In artikel 2 van de WUBO is bepaald dat - voor zover hier van belang - onder burger-oorlogsslachtoffer wordt verstaan degene die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 als burger lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen ten gevolge van met de krijgsverrichtingen direct verbonden handelingen of omstandigheden, dan wel ten gevolge van handelingen of maatregelen welke door of namens de vijandelijke bezettende macht tegen hem werden gericht, ten gevolge waarvan hij blijvend invalide is geworden.
2.2.
Naar de Raad al vaker heeft overwogen (o.a. CRvB 21 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1911) kan een door een betrokkene gemelde gebeurtenis niet uitsluitend op grond van zijn of haar eigen verklaring als vaststaand worden aangemerkt. Een dergelijke verklaring dient te worden ondersteund door aanvullende (objectieve) gegevens.
2.3.
Met verweerder moet worden vastgesteld dat dergelijke gegevens ontbreken. Dat in historische zin vaststaat dat op 1 en 2 oktober 1944 met name vrouwen en kinderen gedurende een aantal uren op last van de Duitse bezetter in de kerk in Putten werden ondergebracht, is onvoldoende om aan te nemen dat appellante dit zelf (lijfelijk) heeft meegemaakt. Zo heeft de zuster van appellante, [zuster], geboren in 1934, verklaard dat haar vader zich thuis zo goed mogelijk probeerde te verbergen, maar dat bevriende politiemannen hem op
1 oktober 1944 hadden geadviseerd toch naar de kerk te gaan, omdat anders de kans bestond dat hij voor het huis doodgeschoten zou worden. Hun moeder bleef met haar drie kinderen, waaronder appellante, die toen een half jaar oud was, thuis. Zij zijn die dag niet in de kerk geweest, aldus de zuster van appellante. Gegevens op grond waarvan aan die verklaring van de zuster van appellante moet worden getwijfeld, zijn niet voorhanden. De enkele omstandigheid dat deze zuster ten tijde van de gestelde gebeurtenis in 1944 nog maar 10 jaar oud was, kan er niet toe leiden dat de geloofwaardigheid van die verklaring in twijfel moet worden getrokken. Voor het verrichten van een nader onderzoek naar het gestelde verblijf in de kerk is geen aanleiding.
2.4.
Appellante heeft nog gewezen op de impact van het wegvoeren en het in gevangenschap overlijden van haar vader op haar leven. Nog dagelijks ondervindt zij de gevolgen daarvan, aldus appellante. Dit zijn echter omstandigheden die niet onder de werking van de Wubo kunnen worden gebracht. De Wubo heeft een beperkte strekking, in die zin dat sprake moet zijn geweest van een specifiek tegen appellante persoonlijk gerichte maatregel zoals onder 2.1 is vermeld. Mogelijk kan dit wel van belang zijn bij een aanvraag in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Op grond van artikel 3, tweede lid, van die wet heeft verweerder namelijk de mogelijkheid te onderzoeken of een betrokkene met de vervolgde kan worden gelijkgesteld indien een ouder ten gevolgde van vervolging is overleden.
2.5.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit in rechte stand houdt en het beroep ongegrond moet worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) E. Heemsbergen

HD