ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1911

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12-2337 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R. Kooper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering erkenning als burger-oorlogsslachtoffer en WUBO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2013 uitspraak gedaan over de weigering van de erkenning als burger-oorlogsslachtoffer en de bijbehorende WUBO-uitkering aan appellant, geboren in 1937 in het voormalig Nederlands-Indië. Appellant had in juni 2011 een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van verschillende gebeurtenissen die hij had meegemaakt tijdens de Japanse bezetting. Deze gebeurtenissen omvatten het meemaken van het rampokken van zijn ouderlijke woning, verblijf in het gouvernementsgebouw te Solo, mishandeling door Japanners en confrontaties met geweld.

Uitspraak

12/2337 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak 21 februari 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 4 april 2012, kenmerk BZ01398064 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2013. Daar is appellant verschenen, bijgestaan door mr Van Berkel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1937 in het toenmalig Nederlands-Indië, heeft in juni 2011 een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een periodieke uitkering. Hij heeft daarbij de volgende gebeurtenissen genoemd:
- het meemaken van het rampokken van de ouderlijke woning te Solo;
- het hebben verbleven in het gouvernementsgebouw te Solo;
- het mishandeld zijn door Japanners wegens het niet willen toekijken bij de mishandeling van een inlandse man;
- het samen met zijn moeder geslagen en gestompt zijn door Japanners omdat zij een stervende vrouw wilde helpen;
- de confrontatie tijdens de Bersiap-periode met het verminkte lijk van een vrouw.
1.2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 7 oktober 2011. Dit besluit is na bezwaar bij het bestreden besluit gehandhaafd. Volgens verweerder is in onvoldoende mate aangetoond of aannemelijk gemaakt dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld als bedoeld in de Wubo.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. Naar vaste rechtspraak van de Raad kan een door een betrokkene gemelde gebeurtenis niet op grond van uitsluitend zijn of haar eigen verklaring als voldoende vaststaand worden aangemerkt. Een dergelijke verklaring dient te worden ondersteund door aanvullende (objectieve) gegevens. Deze moeten bovendien betrekking hebben op de situatie van de betrokkene zelf en - anders dan appellant ter zitting heeft betoogd - niet slechts op de algemene situatie ter plekke, waarin de gestelde calamiteiten zouden kunnen passen. Dergelijke gegevens ontbreken ten aanzien van het rampokken van de ouderlijke woning. Ook komt niet uit de stukken niet naar voren dat er bij het gestelde rampokken sprake is geweest van levensbedreigende omstandigheden of excessief geweld. Zo heeft appellant aangegeven dat zij respijt kregen om wat spullen te pakken en uit de woning te vertrekken. Appellant zou zich nog in de woning hebben bevonden toen de rampokkers bezig waren, maar hij heeft er geen melding van gemaakt dat hij daarbij geconfronteerd is met (excessief) geweld. Dat in historische zin vaststaat dat vlak voor de Japanse inval door het ontstane machtsvacuüm in Solo rampokpartijen hebben plaatsgevonden is onvoldoende om op basis daarvan te kunnen vaststellen wat appellant zelf heeft meegemaakt, dan wel tot het oordeel te kunnen komen dat hij daarbij heeft verkeerd in levensbedreigende omstandigheden. In beroep is nog een verklaring overgelegd van [naam getuige], maar daarin wordt slechts de algemene situatie in Solo geschetst. Specifieke, op appellant betrekking hebbende, gebeurtenissen worden daarin niet bevestigd.
2.2. Ten aanzien van het gouvernementsgebouw in Solo heeft de Raad eerder overwogen (CRvB 13 april 2006, LJN AW2884) dat deze plaats vanwege hevige rampokpartijen was ingericht als een beschermingskamp. Dat brengt mee dat een verblijf aldaar niet onder de werking van de Wubo kan worden gebracht. Hetgeen appellant naar voren heeft gebracht geeft geen aanleiding om daarover thans anders te oordelen. Namens appellant is nog gesteld dat de tocht (vlucht) naar het gouvernementsgebouw onder levensbedreigende omstandigheden heeft plaatsgevonden, maar hiervoor zijn de in de aanwezige gedingstukken geen aanwijzingen gevonden.
2.3. Met betrekking tot de overige onder 1.1 genoemde gebeurtenissen geldt evenzeer dat het meemaken daarvan niet aan de hand van objectieve gegevens kan worden bevestigd. De verklaring van de neef van appellant, [naam neef], berust niet op eigen waarneming maar is het resultaat van gesprekken die hij met andere familieleden heeft gevoerd. Op grond van het relaas van appellant is ook niet aan te nemen dat deze gebeurtenissen onder de werking van de Wubo kunnen worden gebracht.
2.4. Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Daarmee is zeker niet miskend dat appellant angstige omstandigheden heeft ervaren, maar de erkenning als burger-oorlogsslachtoffer is gebonden aan de in die wet omschreven gebeurtenissen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2013.
(getekend) R. Kooper
(getekend) V.C. Hartkamp
HD