ECLI:NL:CRVB:2014:4128
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag indicatie voor verblijf op basis van de AWBZ met voldoende medische grondslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, geboren in 1988 en bekend met beperkingen door een licht verstandelijke handicap, had een aanvraag ingediend bij het CIZ voor een indicatie op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De aanvraag was bedoeld om haar inkomen buiten beschouwing te laten bij de huurtoeslag van haar moeder. Het CIZ had de aanvraag op 5 december 2011 afgewezen, maar trok deze afwijzing later gedeeltelijk in en verleende een indicatie voor Begeleiding, klasse 2, voor een bepaalde periode. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen de afwijzing niet-ontvankelijk en het beroep tegen de gedeeltelijke toewijzing ongegrond.
In hoger beroep voerde appellante aan dat er ten onrechte geen indicatie voor verblijf was afgegeven en dat het onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad oordeelde dat het CIZ zich terecht had gebaseerd op het advies van de medisch adviseur, dat zorgvuldig tot stand was gekomen. De medische rapporten toonden aan dat de beperkingen van appellante niet volledig in kaart konden worden gebracht, maar dat er geen noodzaak was voor een beschermde woonomgeving. De Raad bevestigde dat appellante geen gebruik had gemaakt van de geïndiceerde Begeleiding en dat zij bij haar moeder wilde blijven wonen. Gezien deze overwegingen werd het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak bevestigd.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag voor verblijf en de indicatie voor Begeleiding, klasse 2, overtuigend gemotiveerd waren. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 december 2014.