ECLI:NL:CRVB:2014:4128

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
10 december 2014
Zaaknummer
13-3879 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag indicatie voor verblijf op basis van de AWBZ met voldoende medische grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, geboren in 1988 en bekend met beperkingen door een licht verstandelijke handicap, had een aanvraag ingediend bij het CIZ voor een indicatie op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De aanvraag was bedoeld om haar inkomen buiten beschouwing te laten bij de huurtoeslag van haar moeder. Het CIZ had de aanvraag op 5 december 2011 afgewezen, maar trok deze afwijzing later gedeeltelijk in en verleende een indicatie voor Begeleiding, klasse 2, voor een bepaalde periode. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen de afwijzing niet-ontvankelijk en het beroep tegen de gedeeltelijke toewijzing ongegrond.

In hoger beroep voerde appellante aan dat er ten onrechte geen indicatie voor verblijf was afgegeven en dat het onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad oordeelde dat het CIZ zich terecht had gebaseerd op het advies van de medisch adviseur, dat zorgvuldig tot stand was gekomen. De medische rapporten toonden aan dat de beperkingen van appellante niet volledig in kaart konden worden gebracht, maar dat er geen noodzaak was voor een beschermde woonomgeving. De Raad bevestigde dat appellante geen gebruik had gemaakt van de geïndiceerde Begeleiding en dat zij bij haar moeder wilde blijven wonen. Gezien deze overwegingen werd het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak bevestigd.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag voor verblijf en de indicatie voor Begeleiding, klasse 2, overtuigend gemotiveerd waren. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 december 2014.

Uitspraak

13/3879 AWBZ
Datum uitspraak: 10 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
12 juni 2013, 12/4971 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.M.M. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2014. Voor appellante is verschenen mr. Brouwer. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door O. Talhaoui.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren [in] 1988, is bekend met beperkingen als gevolg van een licht verstandelijke handicap. Appellante woont bij haar moeder.
1.2.
Op 24 oktober 2011 heeft appellante bij CIZ een aanvraag om een indicatie op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) ingediend. Daarbij heeft appellante te kennen gegeven dat zij niet in staat is om op zichzelf te wonen en dat de indicatie van belang is voor het buiten beschouwing laten van haar inkomen bij de vaststelling van de hoogte van de huurtoeslag van haar moeder.
1.3.
Bij besluit van 5 december 2011, gehandhaafd bij besluit van 21 mei 2012 (bestreden besluit 1), heeft CIZ de aanvraag van appellante afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 21 januari 2013 (bestreden besluit 2) heeft CIZ bestreden besluit 1 ingetrokken en het bezwaar van appellante tegen het besluit van 5 december 2011 deels gegrond verklaard. Hieraan heeft CIZ het medisch advies van D.C. van der Geest, ten grondslag gelegd. De conclusie is dat naar aanleiding van het aanvullend onderzoek naar de intelligentie door Psycho Informa Groep de grondslag verstandelijke handicap kan worden gesteld. Van een noodzaak voor een beschermde woonomgeving als bedoeld in artikel 9 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ is echter niet gebleken. De beperkingen en stoornissen kunnen nog steeds niet volledig in kaart worden gebracht en worden onderbouwd. De beperkingen op het gebied van de sociale redzaamheid worden op matig niveau geschat en appellante wordt daarom geïndiceerd voor Begeleiding, klasse 2, voor de periode van
6 december 2012 tot 6 december 2014. Bij een eventuele herindicatie zal aan de hand van een begeleidingsplan en evaluatieverslag meer duidelijkheid verschaft dienen te worden over de beperkingen waar appellante in het dagelijks leven tegen aanloopt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover het beroep tegen besluit 2 ongegrond is verklaard. Zij heeft aangevoerd dat ten onrechte geen indicatie voor verblijf is afgegeven en dat onvoldoende zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden. CIZ had in de conclusie van het advies van de medisch adviseur dat haar beperkingen en stoornissen niet volledig in kaart gebracht kunnen worden aanleiding moeten zien tot het verrichten van nader onderzoek. Voorts is niet inzichtelijk op grond waarvan zij geïndiceerd is voor Begeleiding, klasse 2. Uit de omstandigheden dat appellante bij haar moeder woont en door haar moeder en broer wordt begeleid blijkt dat zij de bekwaamheden en vaardigheden mist om zich staande te houden in een zelfstandige woonomgeving.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat CIZ zich bij zijn besluitvorming heeft kunnen baseren op het advies van de medisch adviseur. Dit advies is op zorgvuldige wijze totstandgekomen. Uit de hieraan ten grondslag liggende medische rapporten van
18 januari 2012, 17 september 2012 en 2 januari 2013 blijkt dat hij onder meer een rapport expertiseonderzoek van twee psychologen van 18 oktober 2007, informatie van het UWV uit 2007 en informatie van de huisarts van appellante van 20 april 2011 bij zijn onderzoek heeft betrokken. In bestreden besluit 2 staat puntsgewijs hoeveel tijd voor verschillende activiteiten voor het bevorderen van de zelfredzaamheid is toegekend. Medische gegevens die de onjuistheid van de medische rapporten aannemelijk maken of waaruit kan worden afgeleid dat appellante voor Verblijf of voor Begeleiding in een hogere klasse moet worden geïndiceerd heeft appellante niet overgelegd. Bij een eventuele herindicatie zal aan de hand van een begeleidingsplan en evaluatieverslag meer duidelijkheid verschaft dienen te worden over de beperkingen waar appellante in het dagelijks leven tegen aanloopt. Appellante heeft echter, zoals namens haar ter zitting van de Raad is verklaard, geen gebruik gemaakt van de geïndiceerde Begeleiding. Daarnaast is namens haar verklaard dat van een eventuele indicatie Verblijf geen gebruik zal worden gemaakt, omdat appellante bij haar moeder wil blijven wonen. CIZ heeft de indicatie voor Begeleiding, klasse 2, en de afwijzing van de aanvraag voor Verblijf, gelet op het vorenoverwogene, overtuigend gemotiveerd.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd, voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en D.S. de Vries en
J.A.M. van den Berk als leden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2014.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) J.R. van Ravenstein

TM