ECLI:NL:CRVB:2014:4114

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2014
Publicatiedatum
9 december 2014
Zaaknummer
13-4192 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijzondere bijstand voor kosten van opleiding Audio Engineering Programme

Op 9 december 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De zaak betreft de weigering van bijzondere bijstand voor de kosten van het afronden van de opleiding Audio Engineering Programme. Appellant had in 2011 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor deze opleiding, maar het college heeft deze aanvraag afgewezen. In het bestreden besluit van 5 november 2012 werd gesteld dat de opleiding niet noodzakelijk was voor het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid en dat appellant geen objectieve gegevens had overgelegd die de noodzaak van de opleiding onderbouwden.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat het afronden van de opleiding noodzakelijk was voor zijn arbeidsperspectief. Hij stelde dat hij de opleiding bijna had voltooid en dat het behalen van het diploma essentieel was om in de branche aan het werk te kunnen komen. Appellant betoogde dat het college niet in staat was om een reëel arbeidsperspectief te bieden, gezien zijn lichamelijke klachten.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet voldoende feiten en omstandigheden had aangetoond die de inwilliging van zijn aanvraag rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat de kosten van de opleiding niet als noodzakelijke kosten konden worden aangemerkt volgens artikel 35, eerste lid, van de WWB. De enkele stelling van appellant dat hij de kans moest krijgen om uit de bijstand te komen, was onvoldoende om de noodzaak van de opleiding aan te nemen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/4192 WWB
Datum uitspraak: 9 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 juli 2013, 12/5327 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.E.J. Vleesenbeek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Vleesenbeek. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C.W. de Jong.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 2 juli 2012 heeft het college de aanvraag van appellant van 9 november 2011 om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van het afronden van de opleiding Audio Engineering Programme; BMC Level van het SAE Institute te Rotterdam (opleiding) afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 5 november 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 juli 2012 ongegrond verklaard. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de opleiding niet noodzakelijk wordt geacht voor het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid. Appellant heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat er voor hem een baangarantie is na afronding van de opleiding of een reëel perspectief op arbeid. De algemene informatie over de opleiding die appellant tijdens de bezwaarprocedure heeft overgelegd, is daartoe onvoldoende.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat het afronden van de opleiding noodzakelijk is om een arbeidsperspectief te scheppen. Appellant heeft de opleiding bijna voltooid en het behalen van het diploma is noodzakelijk om in de branche aan het werk te kunnen komen. Appellant ziet deze opleiding als zijn enige kans om de bijstand te kunnen verlaten. Het college is niet in staat om een reëel arbeidsperspectief te scheppen, nu appellant vanwege zijn lichamelijke klachten niet ingeschakeld wordt in reguliere re-integratietrajecten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2.
Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van de aanvraag om bijstand. Nu appellant geen objectieve gegevens heeft overgelegd waaruit de noodzaak tot het volgen of afronden van de opleiding blijkt, ziet de Raad geen aanleiding om tot een ander oordeel dan de rechtbank te komen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de opleiding een bijdrage levert aan zijn arbeidsmarktperspectief. De enkele stelling van appellant dat hem de kans moet worden geboden om uit de bijstand te komen, is onvoldoende om de noodzaak tot het volgen van de opleiding aan te nemen. Dat appellant, naar hij stelt, genoodzaakt is de opleiding te volgen, omdat hij dan als zelfstandige aan de slag kan gaan, heeft hij niet aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt. De opleidingskosten zijn dan ook geen noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand op goede gronden heeft afgewezen.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2014.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) C. Moustaïne

HD