ECLI:NL:CRVB:2014:4089
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2014 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die bijstand had aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Verzoeker had zich op 28 februari 2012 gemeld voor bijstand, welke hem door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam was verleend voor de periode van 1 maart 2012 tot 18 februari 2013. Het college had echter op 20 december 2013 besloten de bijstand met ingang van 18 februari 2013 in te trekken, wat door de rechtbank Amsterdam op 9 juli 2014 werd vernietigd. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. T.H.S.P. de Jonge, verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij in ernstige financiële problemen verkeerde door het uitblijven van de bijstandsbetalingen. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat verzoeker in de maanden voorafgaand aan de zitting nabetalingen had ontvangen en momenteel inkomsten uit arbeid genoot die gelijk waren aan of boven de bijstandsnorm. Hierdoor was er geen sprake van een spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij in een ernstige financiële noodsituatie verkeerde en dat er geen andere spoedeisende belangen waren die een snelle beslissing vereisten. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van griffier M.P. Ketting, en werd openbaar uitgesproken op 25 november 2014.