ECLI:NL:CRVB:2014:4063

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2014
Publicatiedatum
5 december 2014
Zaaknummer
14-573 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, die zich op 27 november 2008 ziek had gemeld vanwege rugklachten en later ook depressieve klachten, had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante met ingang van 9 december 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet WIA afgewezen. Appellante had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.

In beroep voerde appellante aan dat zij volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die op 27 juli 2011 was opgesteld. De rechtbank benadrukte dat de subjectieve klachten van appellante niet doorslaggevend waren voor de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid. In hoger beroep herhaalde appellante enkel haar eerdere gronden zonder nieuwe medische informatie aan te leveren.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de FML adequaat rekening hield met de medische situatie van appellante. De Raad concludeerde dat de rechtbank overtuigend had aangetoond dat appellante in staat was de geselecteerde functies te vervullen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 december 2014.

Uitspraak

14/573 WIA
Datum uitspraak: 5 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
17 december 2013, 11/2940 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A. van Heijningen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2014. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft zich op 27 november 2008 ziek gemeld voor haar werk als schoonmaakster gedurende 13,04 uur per week in verband met rugklachten. Later kwamen daar ook klachten van depressieve aard bij.
1.2.
Bij besluit van 14 januari 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat zij met ingang van 9 december 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appelante tegen dit besluit is bij besluit van 11 oktober 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.3.
In beroep heeft appellante aangevoerd dat zij volledig arbeidsongeschikt is vanwege de chronische rugpijn en chronische depressieve klachten. Ter onderbouwing heeft zij informatie van haar huisarts ingebracht.
1.4.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Verder heeft zij geen redenen gezien om te twijfelen aan juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 juli 2011 gelet op de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van de rug van appellante, de door deze verzekeringsarts van de behandelende sector overgenomen diagnoses van depressieve stoornis en PTSS, de aangenomen gestoorde nachtrust in verband met de pijnklachten en PTSS en vermoeidheidsklachten ten gevolge van haar depressieve klachten. Uit de beschikbare informatie van de behandelende sector zijn geen aanwijzingen op te maken die doen twijfelen aan de juistheid van de FML. De rechtbank heeft benadrukt dat de klachten van appellante en de beleving van haar beperkingen niet doorslaggevend zijn voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. De bij de voorgehouden functies voorkomende signaleringen zijn naar het oordeel van de rechtbank afdoende toegelicht.
2. In hoger beroep heeft appellante volstaan met een herhaling van de in eerste aanleg aangevoerde gronden.
3.1.
De Raad komt tot het volgende oordeel.
3.2.
Terecht en op juiste gronden heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. Nu appellante in hoger beroep slechts de bij de rechtbank ingediende gronden heeft herhaald en geen nieuwe medische informatie heeft ingediend ter onderbouwing van haar standpunt volstaat de Raad hier met een verwijzing naar de overwegingen 5.2 tot en met 7 van de aangevallen uitspraak. Met name zijn van belang de in 5.3 opgenomen overwegingen ten aanzien van de FML van 27 juli 2011. Hierbij zijn beperkingen aangenomen vanwege de rugklachten en daarnaast is, in verband met haar gestoorde nachtrust vanwege de pijn- en PTSS-klachten en in verband met de vermoeidheidsklachten vanwege de depressieve klachten, een medische urenbeperking van 20 uur per week aangenomen. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend is gemotiveerd dat met deze beperkingen afdoende rekening is gehouden met de medische situatie van appellante.
Ten slotte heeft de rechtbank met juistheid verwezen naar het rapport van 5 oktober 2011 waarin inzichtelijk en overtuigend is beargumenteerd dat appellante de werkzaamheden kon verrichten die verbonden zijn aan de functie die door de arbeidsdeskundige zijn geselecteerd.
3.3.
Gelet op overweging 3.2 dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
3.4.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2014.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M. Crum

MK