ECLI:NL:CRVB:2014:4063
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, die zich op 27 november 2008 ziek had gemeld vanwege rugklachten en later ook depressieve klachten, had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante met ingang van 9 december 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet WIA afgewezen. Appellante had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.
In beroep voerde appellante aan dat zij volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die op 27 juli 2011 was opgesteld. De rechtbank benadrukte dat de subjectieve klachten van appellante niet doorslaggevend waren voor de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid. In hoger beroep herhaalde appellante enkel haar eerdere gronden zonder nieuwe medische informatie aan te leveren.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de FML adequaat rekening hield met de medische situatie van appellante. De Raad concludeerde dat de rechtbank overtuigend had aangetoond dat appellante in staat was de geselecteerde functies te vervullen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 december 2014.