ECLI:NL:CRVB:2014:4058
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) na een ziekmelding op 26 januari 2009. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had in een besluit van 22 maart 2011 meegedeeld dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door de rechtbank in een eerdere uitspraak op 31 oktober 2013 bevestigd, waarop appellant in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 24 oktober 2014 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. D.H. Stibbe, zijn bezwaren tegen de medische beoordeling van het Uwv naar voren gebracht. Appellant stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, onder andere vanwege een taalbarrière en onvoldoende aandacht voor zijn psychische klachten. De rechtbank had echter geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts de beperkingen van appellant correct had weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant in hoger beroep besproken en geconcludeerd dat de rechtbank terecht het beroep ongegrond heeft verklaard. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts niet alleen op de mondelinge informatie van appellant was afgegaan, maar ook op gegevens van de behandelende sector. De aanwezigheid van een tolk tijdens de hoorzitting en de bijstand van de advocaat werden als voldoende beschouwd om de zorgvuldigheid van het onderzoek te waarborgen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.