ECLI:NL:CRVB:2014:4058

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2014
Publicatiedatum
5 december 2014
Zaaknummer
13-6571 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) na een ziekmelding op 26 januari 2009. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had in een besluit van 22 maart 2011 meegedeeld dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door de rechtbank in een eerdere uitspraak op 31 oktober 2013 bevestigd, waarop appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 24 oktober 2014 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. D.H. Stibbe, zijn bezwaren tegen de medische beoordeling van het Uwv naar voren gebracht. Appellant stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, onder andere vanwege een taalbarrière en onvoldoende aandacht voor zijn psychische klachten. De rechtbank had echter geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts de beperkingen van appellant correct had weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant in hoger beroep besproken en geconcludeerd dat de rechtbank terecht het beroep ongegrond heeft verklaard. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts niet alleen op de mondelinge informatie van appellant was afgegaan, maar ook op gegevens van de behandelende sector. De aanwezigheid van een tolk tijdens de hoorzitting en de bijstand van de advocaat werden als voldoende beschouwd om de zorgvuldigheid van het onderzoek te waarborgen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/6571 WIA
Datum uitspraak: 5 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
31 oktober 2013, 11/3213 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.H. Stibbe, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Stibbe. Tevens was aanwezig de door appellant meegebrachte tolk Z. Hamidi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Naar aanleiding van de ziekmelding van appellant van 26 januari 2009 en zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van 20 oktober 2010 heeft het Uwv appellant bij besluit van 22 maart 2011 meegedeeld dat voor hem met ingang van 24 januari 2011 geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 31 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat naar haar oordeel sprake is geweest van zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Gelet op de in het dossier aanwezige medische stukken is de rechtbank van oordeel dat deze verzekeringsarts de beperkingen van appellant op juiste wijze heeft weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 september 2011. De rechtbank heeft ten slotte de in de voorgehouden functies voorkomende signaleringen afdoende toegelicht geacht.
2.1.
In hoger beroep heeft appellant opnieuw naar voren gebracht dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was in verband met de taalbarrière. De medische beoordeling is onvoldoende onderbouwd nu de verzekeringsarts slechts summier psychisch onderzoek heeft verricht. Met name is onvoldoende rekening gehouden met de angstklachten van appellant.
3.1.
De Raad oordeelt als volgt.
3.2.
Terecht en op juiste gronden heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de grond dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is geweest, gelet op de matige beheersing van de Nederlandse taal door appellant, waardoor de verzekeringsarts onmogelijk een goed beeld heeft kunnen krijgen van de psychische beperkingen van appellant, besproken en gemotiveerd weerlegd onder overweging 4.2. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat deze grond niet slaagt. De medische beoordeling is niet enkel gebaseerd op informatie die appellant mondeling heeft verstrekt aan de verzekeringsarts maar, zo blijkt ook uit het rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep, vooral op de informatie vanuit de behandelende sector. Bovendien was er een tolk aanwezig bij de hoorzitting en is appellant zowel in de bezwaar- als in de beroepsprocedure bijgestaan door mr. Stibbe, die namens appellant één en ander heeft kunnen aanvoeren. Het argument van appellant dat het onderzoek door de verzekeringsarts tevens onzorgvuldig was vanwege de korte duur van het onderzoek, slaagt evenmin. De lengte van het onderzoek is geen criterium voor de zorgvuldigheid van het onderzoek. De verzekeringsarts heeft, zo blijkt uit het rapport van 17 februari 2011, psychisch onderzoek verricht en bovendien nadere informatie verkregen van I-psy en de behandelend neuroloog, welke informatie hij heeft meegenomen bij de beoordeling.
3.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van de ingediende informatie van de behandelaars bij Arkin/PuntP van 23 augustus 201en Pro InSight/Shared Ambition van 25 maart 2011. Zij heeft, op basis van alle voorhanden medische stukken en haar bevindingen tijdens de hoorzitting, aanleiding gezien tot bijstelling van de FML. De vertaling van de medische diagnoses in beperkingen voor arbeid behoort tot de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts. Nu zij bovendien afdoende heeft toegelicht waarom zij tot deze aanpassingen is gekomen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de FML van 15 september 2011. De in hoger beroep ingediende stukken van de huisarts en behandelend psychiater K.B.M. Riedewald doen niet af aan de juistheid van de FML. Voorzover deze stukken nieuwe informatie bevatten, ziet deze informatie niet op de datum in geding van 24 januari 2011, zoals ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 20 oktober 2014 heeft vastgesteld.
3.3.
Terecht ook heeft de rechtbank overwogen dat de belasting in de voorgehouden functies de functionele mogelijkheden van appellant niet overschrijdt.
3.4.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2014.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M. Crum

NK