ECLI:NL:CRVB:2014:4051

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2014
Publicatiedatum
4 december 2014
Zaaknummer
13-2893
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing benoeming in eerste echelons functies na herindeling stadsdelen Amsterdam

In deze zaak gaat het om de afwijzing van de benoeming van appellant in een van de door hem geambieerde functies in het eerste echelon, na een herindeling van stadsdelen in Amsterdam. Appellant, die werkzaam was als Sectormanager Bestuurs- en Managementondersteuning bij het stadsdeel Zeeburg, had zijn belangstelling voor vier nieuwe functies kenbaar gemaakt. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank, die de afwijzing van zijn sollicitatie had vernietigd, was het college verplicht om een nieuwe beslissing te nemen in lijn met deze uitspraak. Het college had echter besloten dat appellant niet benoembaar was, omdat hij had geweigerd om medewerking te verlenen aan een nieuwe selectieprocedure. De rechtbank had de beroepen tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college de procedurevoorschriften nauwkeurig had moeten volgen, zoals voorgeschreven door de rechtbank. De Raad wees erop dat het college een nieuwe selectiecommissie kon aanwijzen en dat het ontbreken van vertrouwen van appellant in deze commissie geen objectief aanvaardbare reden was om deelname aan de selectieprocedure te weigeren. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de benoeming van appellant in de functies in het eerste echelon standhield, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/2893 AW
Datum uitspraak: 4 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 mei 2013, 12/6357 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 7 februari 2013 tot wijziging van de Gemeentewet en enige andere wetten in verband met het afschaffen van de bevoegdheid van gemeentebesturen om deelgemeenten in te stellen (Stb. 2013, 76), is het college in de plaats getreden van het dagelijks bestuur van stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam, ten name waarvan het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van college, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan het dagelijks bestuur.
Namens appellant heeft mr. drs. Chr.J.M. Scheen hoger beroep ingesteld.
Namens het college heeft mr. S. Noort een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader geschrift ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Scheen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S. Noort en K. Vink.

OVERWEGINGEN

1. Voor een meer uitvoerige uiteenzetting van de feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat met het navolgende.
1.1.
Appellant was bij het stadsdeel Zeeburg van de gemeente Amsterdam aangesteld als Sectormanager Bestuurs- en Managementondersteuning. In het kader van de herindeling van stadsdelen in 2010 zou stadsdeel Zeeburg fuseren met het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer tot een nieuw stadsdeel Oost. Appellant mocht op basis van zijn functie meedingen naar directiefuncties in het eerste echelon bij de nieuwe stadsdelen. Hiervoor was een speciale procedure vastgesteld. Appellant heeft voor vier nieuwe functies zijn belangstelling kenbaar gemaakt. De afwijzing voor deze functies is, nadat de beslissing op bezwaar door de rechtbank bij uitspraak van 20 oktober 2011 (10/2659) was vernietigd, bij besluit van 12 april 2012 herroepen; daarbij is ook beslist dat appellant niet benoembaar is in de door hem gewenste functies in het eerste echelon. Op het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 20 november 2012 (bestreden besluit 1) beslist om de tweede afwijzing te herroepen en de selectieprocedure voort te zetten. Bij besluit van 7 maart 2013 (bestreden besluit 2) heeft het college in aanvulling op bestreden besluit 1 besloten dat appellant niet wordt geplaatst in een eerste echelons functie, omdat hij geweigerd heeft medewerking te verlenen aan het opnieuw doorlopen van een deel van de speciale selectieprocedure. Zonder die procedure en een oordeel van de selectiecommissie kan appellant niet geschikt geacht worden voor die functies.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de beroepen tegen de bestreden
besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep, samengevat, aangevoerd dat herstel van de procedure niet mogelijk was, dat hij goede redenen had om niet deel te nemen aan een nieuwe
selectieprocedure en dat het college voldoende informatie had om zijn geschiktheid voor de eerste echelons functies te beoordelen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij bestreden besluit 1, zoals aangevuld met bestreden besluit 2, heeft het college beslist op het bezwaar van appellant tegen de afwijzing voor benoeming in een van de door hem geambieerde eerste echelons functies. De afwijzing is daarbij gehandhaafd. De Raad moet de vraag beantwoorden of deze afwijzing kan standhouden.
4.2.
De Raad deelt het oordeel van de rechtbank dat de uitspraak van de rechtbank van
20 oktober 2011 er toe verplichtte om ter voorbereiding van een nieuw besluit over appellants belangstelling voor de eerste echelons functies de voorgeschreven procedurevoorschriften nauwkeurig op te volgen. Omdat tegen deze uitspraak geen hoger beroep is ingesteld, was het college gehouden om in lijn daarmee een nieuwe beslissing te nemen. Praktisch betekende dit dat de selectiecommissie de taak zoals beschreven in stap 4 van de procedure moest uitvoeren.
4.3.
Appellants betoog dat herstel van de procedure niet mogelijk was wordt mede niet gevolgd omdat het college een nieuwe selectiecommissie kon aanwijzen en dit ook heeft gedaan. Het ontbreken van vertrouwen van appellant in de nieuwe selectiecommissie door de positie van deze commissieleden in de oorspronkelijke selectieprocedure kan niet worden aangemerkt als een objectief aanvaardbare reden om deelname aan de selectieprocedure te weigeren. Appellant miskent met zijn stelling onder meer dat vernietiging van een onjuist geachte beslissing in het algemeen meebrengt dat het oorspronkelijke bestuursorgaan opnieuw moet beslissen. Bij een onjuist geachte voorbereiding van een beslissing zal die voorbereiding opnieuw moeten worden gedaan; niet zelden zal dit (moeten) gebeuren door
dezelfde functionarissen als bij de eerdere voorbereiding. Er is geen aanleiding om in die gevallen bij voorbaat uit te gaan van een gefundeerd gebrek aan vertrouwen in de desbetreffende functionaris(sen).
4.4.
Het standpunt van appellant ten slotte, dat het college over voldoende gegevens beschikte dan wel kon beschikken om zonder selectiecommissie een beslissing te nemen, wordt door de Raad niet gevolgd. Daargelaten dat de opdracht van de rechtbank van 20 oktober 2011 anders luidde, lijkt appellant bij dit standpunt ervan uit te gaan dat het college niet anders dan positief op zijn sollicitaties kan beslissen. Dit is uiteraard niet realistisch.
4.5.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd moet worden.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en C.H. Bangma en W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2014.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) S.W. Munneke

HD