ECLI:NL:CRVB:2014:4047

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2014
Publicatiedatum
4 december 2014
Zaaknummer
13 - 1656 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van schriftelijke berisping wegens toerekenbaar plichtsverzuim van een ambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de disciplinaire straf van schriftelijke berisping aan appellant is opgelegd wegens toerekenbaar plichtsverzuim. Appellant, werkzaam bij de gemeente Amsterdam, heeft zich schuldig gemaakt aan verschillende misdragingen, waaronder het onterecht declareren van kosten voor een privételefoontoestel, bureaukosten en een etentje zonder zakelijk karakter. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 december 2014 uitspraak gedaan en de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd.

De feiten van de zaak zijn als volgt: appellant was vanaf 2007 gedetacheerd bij de gemeente Amsterdam en had verschillende functies, waaronder concerncontroller. In 2010 werd hij betrokken bij de stichting Interim Regiopool Noordvleugel, die zich richtte op gemeentelijk management. Vanwege vermoedens van misdragingen heeft de stadsdeelsecretaris een onderzoek laten uitvoeren, waaruit bleek dat appellant zich niet aan de regels heeft gehouden. De disciplinaire maatregel werd opgelegd op basis van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA).

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er geen sprake is van plichtsverzuim, maar de Raad oordeelt dat de gedragingen van appellant wel degelijk plichtsverzuim opleveren. De opgelegde straf is niet onevenredig aan de ernst van het plichtsverzuim, en de Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op 4 december 2014.

Uitspraak

13/1656 AW
Datum uitspraak: 4 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 maart 2013, 12/4307 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 7 februari 2013 tot wijziging van de Gemeentewet en enige andere wetten in verband met het afschaffen van de bevoegdheid van gemeentebesturen om deelgemeenten in te stellen (Stb. 2013, 76), is het college in de plaats getreden van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam (dagelijks bestuur), ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van college, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan het dagelijks bestuur.
Namens appellant heeft mr. drs. Chr.J.M. Scheen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Scheen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S. Noort en K. Vink.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was vanaf 2007 vanuit de gemeente Amstelveen gedetacheerd bij de bestuursdienst van de gemeente Amsterdam. Vanaf 1 maart 2008 was hij werkzaam als Bestuurs- en Managementondersteuning (BMO) en concerncontroller bij het toenmalige stadsdeel Zeeburg. Per 1 mei 2010 zijn de aantal stadsdelen Zeeburg en Oost/Watergraafsmeer gefuseerd. Appellant werd boventallig en aangesteld als hoofd juridische zaken ad interim bij het stadsdeel Oost. Thans is appellant vanuit de gemeente Amsterdam via de stichting Intermin gedetacheerd als interimmanager.
1.2.
Op 24 oktober 2007 is de stichting Interim Regiopool Noordvleugel (stichting) opgericht door een aantal gemeenten, waaronder de gemeente Amsterdam. De stichting stelde zich ten doel de flexibilisering van het gemeentelijk management binnen de regio rondom Amsterdam, alsmede het bevorderen van de kennisdeling en regionale samenwerking. Het werkkapitaal van de stichting bestond volledig uit bijdragen van deelnemende gemeenten. Appellant maakte deel uit van het bestuur, in een directeursfunctie. Deze functie was een nevenfunctie. Op 28 augustus 2009 heeft de raad van deelnemers van de stichting besloten de activiteiten van de stichting voorlopig te staken en uitsluitend de noodzakelijke betalingen te verrichten. Appellant kreeg de opdracht de stichting te liquideren.
1.3.
Vanwege het vermoeden van misdragingen van appellant in zijn nevenfunctie bij de stichting heeft de stadsdeelsecretaris van het toenmalige stadsdeel Zeeburg op 5 februari 2010 aan het Bureau Integriteit van de gemeente Amsterdam verzocht onderzoek te verrichten. Dit bureau heeft op 14 april 2010 een rapport opgemaakt en dit op 21 april 2010 aan de stadsdeelsecretaris toegezonden.
1.4.
Na een voornemen daartoe kenbaar te hebben gemaakt, waarover appellant zijn zienswijze heeft gegeven, heeft het college bij besluit van 1 februari 2012 appellant met toepassing van artikel 13.4 in verbinding met artikel 13.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA) de disciplinaire straf van schriftelijke berisping opgelegd. Appellant wordt verweten dat hij:
- een telefoontoestel voor zichzelf heeft aangeschaft en het bedrag van € 79,99, als onderdeel van een totaalrekening, heeft gedeclareerd ten laste van de stichting;
- een pinbetaling van € 130,- op naam van de stichting heeft verricht in verband met een etentje in Thermen Romana in zijn woonplaats Amstelveen op 21 november 2009, waarvoor een redelijke verklaring van de kant van appellant achterwege is gebleven;
- zonder redelijke verklaring op 17 december 2009 bij een geldautomaat een bedrag van
€ 1.000,- contant van de rekening van de stichting heeft opgenomen;
- zonder redelijke verklaring en zonder bonnen te kunnen overleggen in totaal voor een bedrag van € 1.500,- (een keer € 700,- en een keer € 800,-) aan bureaukosten heeft gedeclareerd;
- met de hem door de stichting beschikbaar gestelde telefoon na augustus 2009 (tot en met
10 maart 2010) voor een bedrag van € 2.825,25 aan kosten heeft gemaakt. Het betreft hier deels zakelijke gesprekken en deels privégesprekken.
Volgens het college leveren deze gedragingen plichtsverzuim op en rechtvaardigen zij een schriftelijke berisping. Bij zijn beslissing op bezwaar van 16 augustus 2012 (bestreden besluit) heeft het college deze schriftelijke berisping gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 11.1 van de NRGA is bepaald dat de ambtenaar de hem gegeven voorschriften opvolgt en in het algemeen alles behoort te doen of na te laten wat van een goed ambtenaar mag worden verwacht. Op grond van artikel 13.4 van de NRGA kan de ambtenaar worden gestraft als hij zich niet gedraagt overeenkomstig artikel 11.1 en zich daarmee schuldig maakt aan plichtsverzuim. De ambtenaar kan op grond van artikel 13.6, eerste lid aanhef en onder a, van de NRGA worden gestraft met oplegging van een schriftelijke berisping.
4.2.1.
Appellant heeft aangevoerd dat geen sprake is van plichtsverzuim nu niet onomstotelijk is komen vast te staan dat hij zichzelf financieel bevoordeeld heeft. Bovendien is de stichting medio 2011 zonder enige nadere vordering of verzoek opgeheven en geliquideerd, op grond waarvan kan worden vastgesteld dat het bestuur en de raad van toezicht van de stichting appellant geen verwijt maken.
4.2.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit het onderzoeksrapport, dat is gebaseerd op deugdelijk vastgestelde gegevens, blijkt dat appellant heeft erkend dat hij ten onrechte een privételefoontoestel bij de stichting heeft gedeclareerd. Voor de contante opname van
€ 1.000,- van de rekening van de stichting, de declaratie van de bureaukosten en de hoogte van de telefoonkosten heeft appellant geen aannemelijke verklaring gegeven. Ook komt uit het onderzoeksrapport naar voren dat appellant het etentje in Amstelveen bij de stichting heeft gedeclareerd, terwijl het zakelijke karakter daarvan niet door hem is aangetoond en het etentje plaatsvond na het besluit van de raad van deelnemers om de activiteiten van de stichting voorlopig te staken en alleen de noodzakelijke betalingen te verrichten. Deze gedragingen leveren plichtsverzuim op. Voorts blijkt uit een brief van 6 juli 2012 van de voorzitter van de voormalige raad van deelnemers van de stichting dat appellant wel degelijk een verwijt wordt gemaakt en dat een bedrag van € 9.885,56 aan onverschuldigd aan hem betaalde bedragen van hem wordt teruggevorderd. Dat appellant deze vordering heeft betwist en dat geen verdere stappen zijn gezet om dit bedrag te incasseren, doet hier niet aan af.
4.3.1.
Appellant heeft verder betoogd dat er geen relatie is tussen zijn ambtenaarschap en het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de stichting.
4.3.2.
De Raad deelt deze opvatting niet. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van
15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997) kan ook handelen buiten werktijd onder omstandigheden strijdig zijn met hetgeen een goed ambtenaar betaamt. Het gaat in dit geval om grensoverschrijdend gedrag dat het aanzien van de gemeente heeft geschaad en zijn weerslag heeft op het functioneren van appellant in de door hem beklede hoge ambtelijke positie. Appellant was als sectormanager BMO en concerncontroller bij het toenmalige stadsdeel Zeeburg betrokken bij de financiële huishouding van het stadsdeel, terwijl het werkkapitaal van de stichting mede bestond uit bijdragen van de gemeente Amsterdam.
4.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen wordt met de rechtbank geoordeeld dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan toerekenbaar plichtsverzuim. Het college was dan ook bevoegd appellant een disciplinaire maatregel op te leggen. De opgelegde straf is niet onevenredig aan de ernst van het plichtsverzuim. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en C.H. Bangma en W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2014.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) S.W. Munneke

HD