ECLI:NL:CRVB:2014:4041

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2014
Publicatiedatum
3 december 2014
Zaaknummer
13-3738 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor vervoersvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft appellante, die lijdt aan COPD, een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening in de vorm van een tweewielfiets met elektrische trapondersteuning. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, omdat er geen medische of maatschappelijke noodzaak was aangetoond voor het verstrekken van de fiets. Appellante heeft in beroep gesteld dat zij door haar aandoening niet in staat is om lange afstanden te fietsen en dat de fiets essentieel is voor haar sociale contacten en gezondheid. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de door appellante overgelegde medische informatie niet voldoende was om de noodzaak voor de fiets aan te tonen.

In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij maximaal 400 meter kan lopen en dat de fiets cruciaal is voor haar welzijn. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellante geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd die haar stelling onderbouwen. De Raad concludeert dat de eerdere afwijzing van het college terecht was, omdat er geen bewijs is dat appellante afhankelijk is van de fiets voor haar vervoersbehoefte. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de aanvraag af.

De uitspraak is gedaan door J. Brand, met D. van Wijk als griffier, en is openbaar uitgesproken op 3 december 2014. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/3738 WMO
Datum uitspraak: 3 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 juni 2013, 13/1442 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.A. Kazzaz-de Hoog, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kazzaz-de Hoog. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Darwish.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 20 september 2012 heeft appellante op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening in de vorm van een tweewielfiets met elektrische trapondersteuning. Zij heeft daarbij aangegeven dat ze in verband met beperkingen als gevolg van COPD geen lange afstanden met een gewone fiets kan afleggen.
1.2.
Het college heeft deze aanvraag bij besluit van 29 oktober 2012 afgewezen en heeft deze afwijzing na heroverweging bij besluit van 4 februari 2013 (bestreden besluit) gehandhaafd. Hieraan ligt ten grondslag dat geen medische of maatschappelijke noodzaak is gebleken voor het verstrekken van een fiets met trapondersteuning.
2.1.
In beroep tegen het bestreden besluit heeft appellante gesteld dat zij in verband met een beperkte inspanningstolerantie ten gevolge van COPD maximaal 30 minuten kan fietsen op een gewone fiets. De gevraagde voorziening is nodig gezien haar lichamelijke gezondheid. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellante informatie van haar huisarts en behandelend longarts overgelegd. Voorts stelt appellante dat de gevraagde voorziening nodig is voor het onderhouden van sociale contacten en het bezoeken van haar zoon en dochter. Openbaar vervoer of vervoer per Taxibus is geen optie in verband met psychische klachten. Ze kan namelijk niet goed tegen drukte.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de door appellante aangevoerde gronden er niet toe leiden dat het standpunt van het college dat geen noodzaak bestaat voor de door appellante gevraagde voorziening, voor onjuist moet worden gehouden. Daartoe is
- kort samenvattend - overwogen dat uit de door appellante overgelegde verklaring van haar longarts van 7 februari 2013 niet blijkt van een medische noodzaak tot compensatie in het kader van de Wmo in de vorm van een fiets met elektrische trapondersteuning. Voorts is niet gebleken van belemmeringen bij het zich lokaal verplaatsen nu appellante in staat is om korte afstanden te lopen en zij heeft aangegeven dat ze 30 minuten kan fietsen. Ten slotte is evenmin gebleken dat appellante vanwege psychische klachten niet in staat zou zijn met het openbaar vervoer dan wel met het collectief vervoer te reizen. Appellante heeft geen medische gegevens overgelegd ten aanzien van de door haar gestelde psychische klachten.
3. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat ze maximaal 400 meter kan lopen. Een fiets met trapondersteuning is essentieel voor haar lichamelijke en geestelijke gezondheid. Ten aanzien van de lichamelijke gezondheid is verwezen naar de reeds in beroep overgelegde informatie van haar longarts en huisarts. Zonder een fiets met trapondersteuning kan ze niet meer in de natuur fietsen, niet meer zelfstandig naar haar kinderen en naar afspraken in het ziekenhuis. Reizen met het openbaar vervoer is niet mogelijk wegens hyperventilatie en paniekaanvallen. Doordat ze er niet zelfstandig op uit kan raakt ze in een sociaal isolement.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen zij in beroep naar voren heeft gebracht. Wezenlijk nieuwe gezichtspunten zijn niet aangevoerd. De Raad ziet geen reden anders over deze gronden te oordelen dan de rechtbank bij de aangevallen uitspraak heeft gedaan en sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank. Hier wordt het volgende aan toegevoegd.
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat zij vanwege beperkingen ten gevolge van COPD voor vervoer afhankelijk is van een fiets met trapondersteuning. Appellante heeft voorts ook in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat appellante vanwege haar psychische gezondheid voor het vervoer over langere afstanden geen gebruik zou kunnen maken van het openbaar vervoer dan wel het collectief vervoer. Appellante heeft geen gegevens overgelegd van PsyQ waar ze, zoals ze in beroep heeft aangegeven, in behandeling is geweest voor haar psychische klachten.
4.3.
De omstandigheid dat appellante zich voor haar vervoersbehoefte, en als middel voor het op peil houden van haar conditie en het onderhouden van sociale contacten, het liefst verplaatst met een fiets met trapondersteuning is weliswaar invoelbaar maar betekent - gelet op hetgeen is overwegen in 4.1 en 4.2 - niet dat het college uit een oogpunt van compensatie gehouden is appellante een fiets met trapondersteuning te verstrekken.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) D. van Wijk
nk