ECLI:NL:CRVB:2014:4041
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag voor vervoersvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak heeft appellante, die lijdt aan COPD, een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening in de vorm van een tweewielfiets met elektrische trapondersteuning. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, omdat er geen medische of maatschappelijke noodzaak was aangetoond voor het verstrekken van de fiets. Appellante heeft in beroep gesteld dat zij door haar aandoening niet in staat is om lange afstanden te fietsen en dat de fiets essentieel is voor haar sociale contacten en gezondheid. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de door appellante overgelegde medische informatie niet voldoende was om de noodzaak voor de fiets aan te tonen.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij maximaal 400 meter kan lopen en dat de fiets cruciaal is voor haar welzijn. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellante geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd die haar stelling onderbouwen. De Raad concludeert dat de eerdere afwijzing van het college terecht was, omdat er geen bewijs is dat appellante afhankelijk is van de fiets voor haar vervoersbehoefte. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de aanvraag af.
De uitspraak is gedaan door J. Brand, met D. van Wijk als griffier, en is openbaar uitgesproken op 3 december 2014. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.