ECLI:NL:CRVB:2014:4038

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2014
Publicatiedatum
3 december 2014
Zaaknummer
13-3217 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die eerder werkzaam was als machinaal houtbewerker en vrachtwagenchauffeur, is sinds 8 januari 2010 werkloos en heeft zich op 14 september 2010 ziek gemeld vanwege diverse medische klachten. Het Uwv heeft in 2012 vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is en heeft zijn aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen.

De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 22 oktober 2014 heeft appellant zijn standpunt herhaald dat zijn medische beperkingen onvoldoende zijn erkend en dat er een urenbeperking op energetische gronden zou moeten zijn. Hij heeft ook nieuwe medische informatie ingediend ter ondersteuning van zijn standpunt.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere oordelen van de rechtbank bevestigd. De Raad concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn gevonden voor het oordeel dat de medische beperkingen van appellant zijn onderschat. De verzekeringsarts heeft de beperkingen adequaat beoordeeld en de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de geduide functies geschikt zijn voor appellant. De Raad heeft het verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige aan te stellen afgewezen, omdat er geen nieuwe objectieve medische gegevens zijn die een andere conclusie rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/3217 WIA
Datum uitspraak: 3 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
13 juni 2013, 12/6470 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft P.J. Reeser hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.J. Bakker, kantoorgenoot van opvolgend gemachtigde
mr. G. van Leeuwen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.M.J.E. Budel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als machinaal houtbewerker/reserve vrachtwagen- en heftruckchauffeur in een omvang van 40,56 uur per week. Met ingang van
8 januari 2010 is hij werkloos geworden. Vanuit de situatie dat hij een werkloosheidsuitkering ontving, is appellant op 14 september 2010 uitgevallen vanwege hart-, long-, knie-, heup- en rugklachten. Bij besluit van 1 augustus 2012 heeft het Uwv geweigerd om appellant per
11 september 2012 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 14 december 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 augustus 2012, onder verwijzing naar het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 december 2012, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
Met betrekking tot de medische beoordeling heeft de rechtbank geoordeeld dat deze op zorgvuldige wijze is verricht. De verzekeringsartsen hebben op inzichtelijke wijze onderbouwd hoe zij tot de vaststelling van de beperkingen zijn gekomen. De rechtbank is niet gebleken dat zij relevante aspecten in de gezondheidstoestand van appellant hebben gemist, dan wel onjuist in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) hebben vertaald. De rechtbank is van oordeel, anders dan appellant heeft aangevoerd, dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn beoordeling de Standaard Verminderde Arbeidsduur heeft betrokken. Die arts heeft zich immers op het standpunt gesteld dat er redenen zijn voor beperkingen op energetisch terrein. Verder heeft die arts overwogen dat de energetische beperkingen terug zijn te vinden in de rubrieken 4 en 5 van de FML, aangevuld met het niet ’s nachts werken en niet in wisselende diensten werken, dat deze beperkingen voldoende zwaar zijn en daarom een beperking (lees: urenbeperking) op energetische gronden niet noodzakelijk is. Daarbij heeft de rechtbank erop gewezen dat volgens vaste rechtspraak de bestuursrechter bij de vaststelling van de feiten niet aan deze standaard is gebonden. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de overige beroepsgronden geen nieuwe medische gegevens bevatten betreffende de (medische) belastbaarheid van appellant en daarom niet tot een ander oordeel leiden.
2.2.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 25 maart 2013 voldoende heeft toegelicht dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt en dat de geduide functies geschikt zijn.
3. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd dat de beperkingen die hij ondervindt als gevolg van zijn hart- en longproblemen en de problemen met zijn heup, knie en rug onvoldoende zijn onderkend en dat zijn functionele mogelijkheden zijn overschat. Daarnaast is onvoldoende aandacht besteed aan zijn psychische gesteldheid. Ter onderbouwing heeft appellant een brief van zijn huisarts van 12 augustus 2014 overgelegd. Appellant heeft opnieuw aangevoerd dat sprake zou moeten zijn van een urenbeperking op energetische gronden en herhaald dat het Uwv ten onrechte de Standaard Verminderde Arbeidsduur niet heeft toegepast. Appellant heeft verzocht om nader onderzoek door een onafhankelijke deskundige. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij een rapport ingezonden van cardioloog dr. R.F. Visser van 30 september 2014.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Evenmin als de rechtbank heeft de Raad aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de medische beperkingen van appellant per 11 september 2012 zijn onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de informatie van de behandelend cardioloog van 4 september 2012 de beperkingen in de rubrieken 4 en 5 van de FML aangevuld met niet ’s nachts werken en niet in wisselende diensten, en daarmee afdoende gemotiveerd dat een (uren)beperking op energetische gronden niet noodzakelijk was. Op de door appellant in hoger beroep ingebrachte informatie van de huisarts is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 18 september 2014 opgemerkt dat de objectieve medische gegevens die daarin vermeld staan, niet nieuw zijn en reeds zijn betrokken in de standpuntbepaling van de verzekeringsartsen van het Uwv. De reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat de mening van de huisarts dat volledige werkhervatting een illusie is, niet valt te motiveren vanuit de aanwezige medische gegevens, kan, gelet op de voorhanden gegevens over de situatie per datum in geding, worden gevolgd.
Aan het rapport van cardioloog Visser van 30 september 2014 en met name de naar zijn mening aannemelijke urenbeperking onder vraag 4, kan de Raad niet de waarde toekennen die appellant daaraan toegekend wil zien. Zoals in de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 12 oktober 2014 terecht is vermeld, heeft de cardioloog weergegeven dat er geen objectieve onderbouwing voor zodanige urenbeperking is.
4.2.
Met betrekking tot de in hoger beroep herhaalde stelling van appellant dat het Uwv ten onrechte de Standaard verminderde Arbeidsduur niet heeft toegepast, onderschrijft de Raad de overwegingen van de rechtbank.
4.3.
Appellant heeft ter zitting gesteld dat bij hem mogelijk sprake is van een chronisch vermoeidheidssyndroom. Gezien het rapport van de verzekeringsarts van 9 juli 2012 en de dan beschikbare informatie van de cardioloog, blijkt dat er weliswaar sprake was van aanhoudende vermoeidheid, maar niet, dat er aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat op 11 september 2012 sprake was van een chronisch vermoeidheidssyndroom.
4.4.
Gelet op de door het Uwv erkende energetische problemen, de aanhoudende vermoeidheid na de operatie en de slijtageklachten aan het bewegingsapparaat, bestaat er op grond van de hierboven aangehaalde medische gegevens, voor zover deze betrekking hebben op de datum in geding 11 september 2012, geen aanleiding om meer beperkingen aan te nemen. De Raad wijst daarom het verzoek van appellant af om een onafhankelijk deskundige (klinisch psycholoog) te benoemen. De mededeling van appellant ter zitting dat hij voor specialistische psychologische behandeling op de wachtlijst staat bij het Radboudziekenhuis doet aan het voorgaande niet af.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen, kan het oordeel van de rechtbank worden onderschreven dat de geduide functies voor appellante geschikt zijn en deze functies aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd kunnen worden.
4.6.
Uit het overwogene onder 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) H.J. Dekker

IJ