ECLI:NL:CRVB:2014:4022

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2014
Publicatiedatum
3 december 2014
Zaaknummer
13-4733 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag huishoudelijke hulp na afbouw op grond van de Wmo

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, geboren op 25 augustus 1959, ontving voorheen 5,5 uur per week huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht heeft op 21 maart 2011 besloten de huishoudelijke hulp af te bouwen, waarna appellante vanaf 1 juni 2012 geen hulp meer ontving. Appellante heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.

Op 10 januari 2012 heeft appellante opnieuw huishoudelijke hulp aangevraagd vanwege overbelasting door chronische aandoeningen, maar deze aanvraag is door het college afgewezen. Het college baseerde deze afwijzing op een negatief advies van de MO-zaak, waarin werd gesteld dat de door appellante aangegeven klachten niet medisch waren geobjectiveerd. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het bestreden besluit lijdt aan een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. De Raad heeft echter vastgesteld dat het college voldoende onderzoek heeft gedaan en dat de medische informatie die is verstrekt, niet voldoende aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat appellante beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van huishoudelijke taken. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/4733 WMO
Datum uitspraak: 3 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 19 juli 2013, 12/1348 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. Meys, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2014. Namens appellante is
mr. Meys verschenen. Het college is, met bericht, niet vertegenwoordigd.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren op 25 augustus 1959, ontving 5,5 uur per week huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Bij besluit van 21 maart 2011 heeft het college de huishoudelijke hulp over de periode van 1 mei 2011 tot en met 31 mei 2012 afgebouwd. Met ingang van 1 juni 2012 ontvangt appellante geen huishoudelijke hulp meer. Appellante heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Op 10 januari 2012 heeft appellante opnieuw huishoudelijke hulp aangevraagd in verband met overbelasting door haar chronische aandoeningen, waardoor zij terugkerende klachten heeft aan rug, heupen, knieën en rechterarm. Verder heeft zij door medicijngebruik darm- en maagklachten. Het college heeft de aanvraag bij besluit van 30 maart 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 juni 2012 (bestreden besluit), afgewezen. Aan deze besluitvorming heeft het college het advies van de MO-zaak van 29 maart 2012 ten grondslag gelegd. De MO-zaak heeft negatief geadviseerd, omdat uit de ontvangen medische informatie blijkt dat de door appellante aangegeven beperkingen niet medisch zijn geobjectiveerd. Appellante wordt in staat geacht zelfstandig, gefaseerd en in een rustig tempo de huishoudelijke werkzaamheden uit te voeren.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft zij, samengevat, het volgende aangevoerd. Het bestreden besluit lijdt aan een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek, omdat het onderzoek zeer summier is geweest en het college zich slechts heeft gebaseerd op onderzoeksbevindingen uit het verleden. Er is wel degelijk sprake van medisch objectiveerbare klachten en beperkingen op zowel lichamelijk als psychisch vlak die ertoe leiden dat appellante de huishoudelijke taken niet kan verrichten. Hiervoor wordt verwezen naar brieven van 20 augustus 2013 van onderscheidenlijk chirurg Pijnenburg en internist Van Westreenen aan de huisarts van appellante.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit het advies van de MO-zaak van 29 maart 2012 komt naar voren dat de onderzoeksactiviteiten hebben bestaan uit een huisbezoek aan appellante op 14 februari 2012 en het beoordelen van medische informatie die van de huisarts is ontvangen. Dit betreft informatie die neuroloog Ernon op 31 januari 2011 aan de huisarts heeft verstrekt. Verder heeft de huisarts op 16 maart 2012 bevestigd dat appellante tot november 2011 is behandeld door een psycholoog en dat er momenteel geen psychische problemen van toepassing zijn die haar belemmeren in de zorg voor het huishouden. De huisarts heeft voorts schriftelijk verklaard dat hij geen specialistische medische informatie heeft van na 2010.
4.2.
Gelet op wat in 4.1 is overwogen is de Raad van oordeel dat geen sprake is van een onzorgvuldig onderzoek of van een gebrekkige motivering van het bestreden besluit. De op 16 maart 2012 door de huisarts verstrekte informatie is actueel. Andere informatie dan die van neuroloog Ernon van 31 januari 2011 heeft de huisarts niet kunnen overleggen, omdat deze informatie niet bij hem aanwezig was. De MO-zaak heeft niet rechtstreeks informatie opgevraagd bij specialisten, omdat appellante hiervoor bij haar aanvraag geen toestemming heeft gegeven.
4.3.
Appellante heeft in hoger beroep een brief van chirurg Pijnenburg van 20 augustus 2013 overgelegd. Hierin heeft Pijnenburg verklaard dat geen aanwijzingen bestaan voor objectiveerbare afwijkingen die ten grondslag liggen aan de gestelde klachten. De chirurg ziet appellante over drie maanden nog eens terug. Verder heeft appellante een brief van internist Westreenen van 20 augustus 2013 overgelegd. Hierin heeft Van Westreenen verklaard dat serologisch onderzoek in verband met klachten die zijn begonnen met een tekenbeet, negatieve uitslagen op bepaalde aspecten laat zien. De internist adviseert aanvullend onderzoek.
4.4.
Uit de in 4.3 weergegeven specialistische medische informatie blijkt weliswaar dat appellante klachten heeft, maar deze klachten kunnen niet medisch worden geobjectiveerd. De overgelegde brieven bieden daarom geen aanknopingspunten voor de conclusie dat appellante als gevolg van haar klachten beperkingen ondervindt bij de uitvoering van huishoudelijke taken.
4.5.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en W.H. Bel en G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2014.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) K. de Jong

NK