ECLI:NL:CRVB:2014:4020

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2014
Publicatiedatum
3 december 2014
Zaaknummer
12-6433 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor een auto in bruikleen op basis van vervoersbehoefte en compensatieplicht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Alkmaar. Appellante, die rolstoelgebonden is en mobiliteitsbeperkingen heeft, ontving sinds 2005 een individuele vervoerskostenvergoeding op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). In 2010 diende zij een aanvraag in voor een auto in bruikleen, omdat haar huidige auto niet meer voldeed. Het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar heeft deze aanvraag afgewezen, met de reden dat appellante niet is aangewezen op het gebruik van een bruikleenauto en dat haar vervoersbehoefte voldoende wordt gecompenseerd met de toegekende vervoerskostenvergoeding.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij met de huidige regeling niet in staat is om haar familie buiten de regio Alkmaar te bezoeken, wat noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen. Ook heeft zij gesteld dat taxichauffeurs haar hulphond categorisch weigeren en dat zij door haar rugklachten niet met de Valys kan reizen. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die de eerdere beslissing van de rechtbank zouden kunnen ondermijnen. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag voor een auto in bruikleen terecht was.

De Raad heeft vastgesteld dat de compensatieplicht van het college niet verder strekt dan de regionale woonomgeving van appellante en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/6433 WMO
Datum uitspraak: 3 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van
24 oktober 2012, 11/2282 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Namens appellante heeft mr. V.Y. Jokhan, advocaat, de gronden van het hoger beroep aangevuld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Jokhan. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. B. Hopman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft mobiliteitsbeperkingen, is rolstoelgebonden en is aangewezen op individueel vervoer. Vanaf 2005 ontvangt appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een individuele vervoerskostenvergoeding voor de kosten van het gebruik van de taxi of het gebruik van de eigen aangepaste auto.
1.2.
Appellante heeft op 24 november 2010 bij het college een aanvraag ingediend om haar aangepaste auto te vervangen door een nieuwe aangepaste auto in bruikleen, omdat haar huidige auto niet meer voldoet.
1.3.
Bij besluit van 22 april 2011 heeft het college de aanvraag van appellante voor een auto in bruikleen afgewezen op de grond dat zij niet is aangewezen op het gebruik van een bruikleenauto dat zij met de aan haar toegekende individuele vervoerskostenvergoeding voldoende gecompenseerd is in haar vervoersbehoefte.
1.4.
Bij besluit van 9 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 april 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen, waarbij voor verweerder het college en voor eiseres appellante moet worden gelezen:
“(…) 5.3. Het bestreden besluit is, wat de medische beoordeling betreft, gebaseerd op het rapport van C. van Vliet, arts, werkzaam bij Argonaut B.V. (hierna: de arts). Eiseres is gezien op het spreekuur van deze arts op 3 maart 2011. De arts heeft in zijn rapport van 3 maart 2011 geconstateerd dat er duurzame beperkingen zijn in het functioneren en dat er een indicatie is voor een individuele vervoersvoorziening. De arts heeft geconcludeerd dat daarvoor twee oplossingen bestaan: een individuele vervoerskostenvergoeding voor het reizen met taxi (individueel) of de eigen auto dan wel een bruikleenauto met eventuele aanpassingen conform de adviezen van het CBR. De arts meent dat met beide oplossingen het doel van eiseres kan worden bereikt en dat eiseres daarmee in het kader van de Wmo voldoende wordt gecompenseerd.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze is geschied. Er heeft weliswaar geen lichamelijk onderzoek plaatsgevonden, maar de anamnese en observatie bevatten voor de beantwoording naar de vraag of eiseres voor haar vervoer buitenshuis is aangewezen op een auto in bruikleen voldoende gegevens. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat tussen partijen ook niet in geschil is dat eiseres duurzame beperkingen ondervindt in het functioneren, dat zij voor haar verplaatsing buitenshuis geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer en dat eiseres een indicatie heeft voor een individuele vervoersvoorziening. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of eiseres middels individueel taxivervoer in staat is medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan of dat zij daartoe is aangewezen op een bruikleenauto. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een bruikleenauto is gebaseerd op het standpunt dat de individuele vervoerskostenvoorziening voor het reizen met de taxi is aan te merken als de meest verantwoorde voorziening zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening (maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar).
5.5.
De rechtbank stelt voorop dat de compensatieplicht van verweerder zoals die voortvloeit uit artikel 4 van de WMO in beginsel niet verder strekt dan de regionale woonomgeving van eiseres, te weten Alkmaar en omgeving. Dat zou in het geval van eiseres - zo volgt uit artikel 35 van de Verordening - anders zijn indien bovenregionaal (familie)bezoek aan de familie noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen. Deze dreigende vereenzaming is gesteld noch gebleken. Daarbij heeft eiseres overigens niet betwist dat zij voor het reizen naar haar familie buiten de regio Alkmaar gebruik mag maken van de Valys taxi. De rechtbank is daarom van oordeel dat er voor verweerder geen aanleiding bestond om bij de vervoersbehoefte van eiseres ook bovenregionaal vervoer in aanmerking te nemen.
5.6.
De rechtbank is verder van oordeel dat de keuze van verweerder om de voorkeur te geven aan de vergoeding van de kosten van een individuele vervoersvoorziening boven het verstrekken van een auto in bruikleen niet in strijd is met de Wmo of de Verordening. Ingevolg de toelichting op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening dienen de voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Nu niet in geschil is dat een individuele vervoerskostenvoorziening goedkoper is dan een auto in bruikleen, betekent dit dat eiseres slechts in aanmerking zou kunnen komen voor een bruikleenauto, indien zij met een individuele vervoerskostenvoorziening niet adequaat in haar vervoersbehoefte zou kunnen voorzien. Daarvan is evenwel niet gebleken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de stelling van eiseres dat zij niet per taxi kan reizen vanwege haar rugklachten, betrekking heeft op (langdurige) reizen per taxi naar Groningen of Limburg. Bovenregionaal vervoer is - zoals hiervoor in 5.5 is overwogen - in dit geval echter niet aan de orde. En van langdurig zitten in een taxi en waardoor de rugklachten onstaan, is bij regionaal taxivervoer in beginsel geen sprake. De stelling van eiseres dat taxichauffeurs categorisch zouden weigeren ook haar hulphond mee te nemen, heeft eiseres niet nader toegelicht met concrete voorbeelden of anderszins aannemelijk gemaakt. Verwerder heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat taxibedrijven passagiers om deze reden niet mogen weigeren. Indien eiseres met een dergelijke weigering zou worden geconfronteerd, staat voor haar de mogelijkheid open om een klacht tegen de betrokken chauffeur of het taxibedrijf in te dienen. De omstandigheid dat eiseres vanwege haar aandoeningen de taxi onder voorbehoud moet aanvragen, is naar het oordeel van de rechtbank evenmin reden om te concluderen dat zij niet per taxi zou kunnen reizen.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, met verweerder van oordeel dat eiseres met een individuele vervoerskostenvoorziening adequaat in haar vervoersbehoefte kan voorzien en dat dit, naar objectieve maatstaven gemeten, als de meest verantwoorde voorziening kan worden aangemerkt.”
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat zij met de individuele vervoerskostenvoorziening niet in staat is om haar familie buiten de regio Alkmaar te bezoeken. Dit bezoek is noodzakelijk om dreigende vereenzaming te voorkomen. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de compensatieplicht van het college niet verder strekt dan de regionale woonomgeving van appellante. Appellante heeft voorts aangevoerd dat zij door haar rugklachten niet met de Valys kan reizen en dat taxichauffeurs categorisch weigeren om haar hulphond mee te nemen. Met een auto in bruikleen wordt zij adequaat in haar vervoersbehoefte voorzien, omdat zij daarmee ook zelf de zware boodschappen kan doen en haar electrische rolstoel kan meenemen. Verder heeft appellante een beroep gedaan op de hardheidsclausule en op het gelijkheidsbeginsel.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellant heeft zich beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft de beroepsgronden op de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze gronden niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad kan zich geheel in de beoordeling van de gronden door de rechtbank vinden. De Raad voegt hieraan toe dat in de door appellante aangevoerde omstandigheden geen bijzondere omstandigheden zijn gelegen op grond waarvan het college toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule. Voorts heeft appellante het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet onderbouwd, zodat haar stelling dat is gehandeld in strijd met dit beginsel geen doel treft.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en W.H. Bel en G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2014.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) K. de Jong

NK