Uitspraak
mr. B. Hopman.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Alkmaar. Appellante, die rolstoelgebonden is en mobiliteitsbeperkingen heeft, ontving sinds 2005 een individuele vervoerskostenvergoeding op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). In 2010 diende zij een aanvraag in voor een auto in bruikleen, omdat haar huidige auto niet meer voldeed. Het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar heeft deze aanvraag afgewezen, met de reden dat appellante niet is aangewezen op het gebruik van een bruikleenauto en dat haar vervoersbehoefte voldoende wordt gecompenseerd met de toegekende vervoerskostenvergoeding.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij met de huidige regeling niet in staat is om haar familie buiten de regio Alkmaar te bezoeken, wat noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen. Ook heeft zij gesteld dat taxichauffeurs haar hulphond categorisch weigeren en dat zij door haar rugklachten niet met de Valys kan reizen. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die de eerdere beslissing van de rechtbank zouden kunnen ondermijnen. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag voor een auto in bruikleen terecht was.
De Raad heeft vastgesteld dat de compensatieplicht van het college niet verder strekt dan de regionale woonomgeving van appellante en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.