ECLI:NL:CRVB:2014:3896
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag op basis van gezamenlijke huishouding en vermogensgrens
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant had op 25 mei 2012 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Weststellingwerf heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant een gezamenlijke huishouding zou voeren met een medebewoner, hier aangeduid als V, en hun gezamenlijk vermogen de vermogensgrens voor gehuwden overschreed. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding, maar van een kostgangersrelatie. De Raad heeft echter vastgesteld dat de appellant en V op het moment van belang hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat er sprake was van wederzijdse zorg, wat blijkt uit de financiële verstrengeling en de dagelijkse zorg voor elkaar. De Raad heeft de feiten en omstandigheden die de appellant naar voren heeft gebracht, gewogen en geconcludeerd dat de combinatie van deze feiten duidt op een gezamenlijke huishouding.
De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het college terecht heeft gesteld dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding. De uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, met T.A. Meijering als griffier. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.