ECLI:NL:CRVB:2014:3893
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens onduidelijke herkomst van stortingen
In deze zaak gaat het om de intrekking, herziening en terugvordering van bijstand aan appellanten, die sinds 13 juli 2010 aanvullende bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellanten onvoldoende duidelijkheid hebben verschaft over de herkomst van kasstortingen op hun gezamenlijke RABO-rekening. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft de bijstand van appellanten per 6 augustus 2010 ingetrokken en een bedrag van € 9.024,10 teruggevorderd. Dit bedrag werd later herzien naar € 7.621,12, maar de kern van de zaak blijft dat de stortingen als inkomen moeten worden aangemerkt, omdat appellanten deze niet hebben gemeld.
De Raad bevestigt dat appellanten de inlichtingenverplichting uit artikel 17 van de WWB niet zijn nagekomen. Ondanks dat het college op de hoogte was van de bankrekening, hebben appellanten nagelaten om de kasstortingen te melden, terwijl dit van invloed kon zijn op hun recht op bijstand. De Raad stelt vast dat het aan appellanten is om aan te tonen dat de bedragen op de rekening niet als middelen kunnen worden aangemerkt, maar zij zijn hierin niet geslaagd. De verklaringen van appellanten over de herkomst van de stortingen zijn niet voldoende onderbouwd en de Raad concludeert dat er geen direct verband is tussen de opnames en stortingen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 25 november 2014.