ECLI:NL:CRVB:2014:3889

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
13-5038 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ontheffing van arbeidsverplichtingen op basis van medische en arbeidskundige adviezen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die sinds 18 november 2001 bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), was van 12 augustus 2006 tot 11 augustus 2008 ontheven van haar arbeidsverplichtingen. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam weigerde echter om appellante verdere ontheffing te verlenen van deze verplichtingen, gebaseerd op medische en arbeidskundige adviezen van Aob Compaz.

De Raad heeft vastgesteld dat de adviezen van Aob Compaz zorgvuldig tot stand zijn gekomen en voldoende grondslag bieden voor de weigering van het college. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat de adviezen gedateerd waren en niet zorgvuldig tot stand waren gekomen, en dat er geen aanvullend onderzoek was verricht. De Raad oordeelde echter dat de klachten van appellante in de adviezen waren besproken en dat de door haar overgelegde medische stukken geen aanleiding gaven om aan de adviezen te twijfelen.

De Raad concludeerde dat er geen grond was voor het standpunt van appellante dat haar klachten niet in onderling verband waren bezien. De eerdere medische gegevens uit 2007 en 2008, die hadden geleid tot eerdere ontheffingen, boden ook geen nieuw licht op de zaak. Uiteindelijk bevestigde de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van appellante af.

Uitspraak

13/5038 WWB
Datum uitspraak: 25 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
25 juli 2013, 13/181 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Nieuwstraten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2014. Appellante is verschenen bijgestaan door mr. Nieuwstraten. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C.W. de Jong.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 18 november 2001 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Van 12 augustus 2006 tot en met 11 augustus 2008 is appellante ontheven geweest van de arbeidsverplichtingen op grond van de WWB. In verband met een onderzoek naar de arbeidsmogelijkheden van appellante zijn op verzoek van het college door Aob Compaz op 27 januari 2009 en 23 februari 2011 medische en arbeidskundige adviezen uitgebracht.
1.2.
Bij besluit van 26 september 2012 heeft het college geweigerd appellante verdere ontheffing te verlenen van de verplichting tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB. Daarbij is verwezen naar de adviezen van Aob Compaz genoemd
in 1.1.
1.3.
Bij besluit van 20 december 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 26 september 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Het bestreden besluit berust volgens haar op gedateerde medische adviezen die onvoldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen waarbij ten onrechte geen nader dan wel aanvullend onderzoek is verricht. Evenmin hebben de keuringsartsen de medische voorgeschiedenis van appellante betrokken in hun advies en de klachten van appellante in onderling verband bezien.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het in dit geding van belang zijnde wettelijke kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de medische en arbeidskundige adviezen van Aob Compaz zorgvuldig tot stand zijn gekomen, deugdelijk zijn gemotiveerd en dat die adviezen voldoende grondslag bieden voor de weigering van het college om appellante langer ontheffing te verlenen van de in artikel 9, eerste lid, van de WWB neergelegde arbeidsverplichtingen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat geen grond bestaat voor het standpunt van appellante dat geen rekening is gehouden met de op dat moment bekende medische klachten van appellante. De klachten van appellante zijn besproken en de door appellante in beroep overgelegde medische stukken van de huisarts, de maag-darm-leverarts en de radioloog van begin 2013 bieden geen aanknopingspunten om aan de juistheid van de adviezen van Aob Compaz te twijfelen, of voor het standpunt van appellante dat sprake is van verergering van haar klachten. Van de kant van appellante is desgevraagd ter zitting aangegeven dat de gestelde verergering moeilijk is vast te stellen. De grond dat alle klachten van appellante niet in onderling verband zijn bezien wordt niet nader onderbouwd en strookt niet met de bevindingen en de conclusies van de medische onderzoeken van Aob Compaz. In die adviezen wordt verwezen naar specialistenbrieven en uit de omschrijving van de klachten blijkt dat met appellante gesproken is over de problemen met de baarmoeder, de lage rugklachten, de traag werkende schildklier en de slaapproblemen.
4.3.
De in hoger beroep overgelegde medische gegevens van de behandelend artsen van appellante uit 2007 en 2008, die hebben geleid tot eerdere ontheffingen van de arbeidsverplichtingen, werpen evenmin een ander licht op de adviezen van Aob Compaz, reeds omdat deze gegevens van voor de in 1.1 genoemde adviezen zijn.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2014.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) T.A. Meijering

HD