ECLI:NL:CRVB:2014:3880
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding
Op 25 november 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving sinds 23 maart 2011 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder. Naar aanleiding van een melding dat appellante niet op haar opgegeven adres woonde, heeft de sociale recherche van de gemeente Vlaardingen een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek, dat plaatsvond van 9 november 2011 tot en met 25 januari 2012, leidde tot de conclusie dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde met [X.] en dat hun gezamenlijke inkomen hoger was dan de voor hen geldende bijstandsnorm.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond. Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat zij niet in de woning van [X.] verbleef. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gedingstukken voldoende bewijs bieden voor het standpunt van het college. De Raad concludeerde dat appellante in de periode van 23 maart 2011 tot en met 7 november 2011 haar hoofdverblijf had in de woning van [X.]. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak werd gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.