ECLI:NL:CRVB:2014:3876

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
13-4127 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand met terugwerkende kracht en de gevolgen van digitale aanvraagproblemen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had problemen met het indienen van een digitale aanvraag voor bijstand. Na beëindiging van zijn bijstand op 24 augustus 2011, meldde hij zich op 19 oktober 2011 om een nieuwe aanvraag in te dienen, maar werd afgehouden. Pas op 15 maart 2012 deed hij opnieuw een aanvraag, die op 12 april 2012 werd goedgekeurd. Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht had eerder het bezwaar tegen de toekenning van bijstand ongegrond verklaard.

De Raad overwoog dat er in beginsel geen recht op bijstand bestaat over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Er zijn echter uitzonderingen mogelijk indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. In deze zaak was het niet in geschil dat appellant ten onrechte was afgehouden van het indienen van een aanvraag na zijn melding op 19 oktober 2011. De Raad concludeerde echter dat de omstandigheden van het geval geen afwijking van het uitgangspunt rechtvaardigden. Appellant had niet tijdig een aanvraag ingediend na de hoorzitting en had ook niet adequaat gereageerd op de adviezen die hem waren gegeven.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een toekenning van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigden. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aanvragen en de verantwoordelijkheid van de aanvrager om zich te melden bij problemen met digitale aanvragen.

Uitspraak

13/4127 WWB
Datum uitspraak: 25 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 16 juli 2013, 12/1725 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft W.A.M. van Roessel hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door Van Roessel. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
H.M. Pluijmaeckers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Nadat de bijstand bij besluit van 24 augustus 2011 was beëindigd, heeft appellant zich op 19 oktober 2011 gemeld om bijstand aan te vragen. Appellant is op dat moment afgehouden van het indienen van een aanvraag.
1.2.
Appellant heeft zich op 15 maart 2012 wederom gemeld om bijstand aan te vragen. Bij besluit van 12 april 2012 heeft het college de daarop volgende aanvraag van 29 maart 2012 toegewezen en appellant met ingang van 15 maart 2012 bijstand naar de norm voor een alleenstaande toegekend.
1.3.
Bij besluit van 27 augustus 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 12 april 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad inzake toepassing van artikel 43 en 44 van de WWB (uitspraak van 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690) bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant, nadat hij zich op 19 oktober 2011 had gemeld om bijstand aan te vragen, ten onrechte is afgehouden van het doen van een aanvraag. Dit is een bijzondere omstandigheid die toekenning van bijstand met terugwerkende kracht zou kunnen rechtvaardigen. Het geheel van feiten en omstandigheden is daarvoor echter bepalend. Worden de overige omstandigheden van het geval bij de beoordeling betrokken, dan rechtvaardigen de omstandigheden van dit geval geen afwijking van het in 4.1 genoemde uitgangspunt. Daarvoor is het volgende van belang.
4.3.
Appellant is op 19 oktober 2011 afgehouden van het doen van een aanvraag. Niet duidelijk is of hem toen is medegedeeld dat hij tot 31 oktober 2011 moest wachten voordat hij een nieuwe aanvraag kon doen, zoals het college stelt, of dat hem is medegedeeld dat hij de uitkomst van de lopende bezwaarprocedure tegen het besluit tot beëindiging van de bijstand moest afwachten, zoals appellant stelt. Wat appellant destijds precies is medegedeeld, kan echter in het midden blijven. Appellant heeft immers niet zo spoedig mogelijk na 31 oktober 2011 en ook niet na 8 december 2012, de datum waarop op het bezwaar tegen het besluit tot beëindiging van de bijstand is beslist, een aanvraag ingediend. Dat had wel op de weg van appellant gelegen, temeer omdat hem ten tijde van de in verband met zijn bezwaar gehouden hoorzitting uitdrukkelijk is geadviseerd een nieuwe aanvraag in te dienen.
4.4.
Appellant heeft ter zitting van de Raad verklaard dat hij sinds de hoorzitting verschillende keren heeft geprobeerd om digitaal een aanvraag in te dienen. Dit is telkens niet gelukt omdat het programma tijdens het invullen van de aanvraag vastliep. Uiteindelijk heeft hij zich tot een medewerker van de dienst gewend, hetgeen heeft geleid tot de toekenning van bijstand bij het besluit van 12 april 2012.
4.5.
Nog daargelaten dat uit de stukken niet blijkt dat appellant tussen 19 oktober 2011 en
29 maart 2012 heeft geprobeerd een aanvraag om bijstand te doen, geldt dat het college er terecht op wijst dat als appellant problemen ondervond met het doen van een digitale aanvraag, hij zich op dat moment had kunnen melden tot één van de op het Werkplein aanwezige medewerkers. Appellant heeft dat niet gedaan. Het is dan ook aan appellant te wijten dat niet kort na de hoorzitting, dan wel kort na de beslissing op bezwaar van
8 december 2012, een aanvraag tot stand is gekomen.
4.6.
Gelet op wat in 4.3 tot en met 4.5 is overwogen, is geen sprake van bijzondere omstandigheden die bijstandverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2014.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) O.P.L. Hovens

HD