ECLI:NL:CRVB:2014:3876
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijstand met terugwerkende kracht en de gevolgen van digitale aanvraagproblemen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had problemen met het indienen van een digitale aanvraag voor bijstand. Na beëindiging van zijn bijstand op 24 augustus 2011, meldde hij zich op 19 oktober 2011 om een nieuwe aanvraag in te dienen, maar werd afgehouden. Pas op 15 maart 2012 deed hij opnieuw een aanvraag, die op 12 april 2012 werd goedgekeurd. Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht had eerder het bezwaar tegen de toekenning van bijstand ongegrond verklaard.
De Raad overwoog dat er in beginsel geen recht op bijstand bestaat over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Er zijn echter uitzonderingen mogelijk indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. In deze zaak was het niet in geschil dat appellant ten onrechte was afgehouden van het indienen van een aanvraag na zijn melding op 19 oktober 2011. De Raad concludeerde echter dat de omstandigheden van het geval geen afwijking van het uitgangspunt rechtvaardigden. Appellant had niet tijdig een aanvraag ingediend na de hoorzitting en had ook niet adequaat gereageerd op de adviezen die hem waren gegeven.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een toekenning van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigden. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aanvragen en de verantwoordelijkheid van de aanvrager om zich te melden bij problemen met digitale aanvragen.