ECLI:NL:CRVB:2014:3860

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
21 november 2014
Zaaknummer
13-5375 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstandsuitkering wegens lage huurlasten en bewijsvoering

In deze zaak gaat het om de verlaging van de bijstandsuitkering van appellant op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving bijstand naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20%. Het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe verzocht appellant op 25 oktober 2012 om bewijsstukken van huurbetalingen van de laatste drie maanden. Appellant overhandigde een huurverklaring van zijn moeder en enkele bankafschriften, maar het college oordeelde dat deze documenten onvoldoende bewijs boden voor de huurbetalingen. Op 21 december 2012 verlaagde het college de bijstand met € 113,50 netto per maand, omdat appellant lage huurlasten zou hebben.

Appellant ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Noord-Nederland bevestigde deze beslissing op 27 augustus 2013. Appellant ging vervolgens in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat hij wel degelijk € 200,- huur per maand had betaald, maar dat hij de kwitanties pas later kon overleggen omdat hij deze kwijt was geraakt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de kwitanties die appellant in beroep overlegde niet de betekenis hadden die hij eraan hechtte, omdat deze pas tijdens de procedure waren ingediend en appellant al eerder op de hoogte was gesteld van de noodzaak om bewijs van huurbetalingen te overleggen.

De Raad concludeerde dat zonder aanvullend bewijs, zoals bankafschriften, niet kon worden vastgesteld dat de kwitanties authentiek waren en dat de bedragen daadwerkelijk waren betaald. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

13/5375 WWB
Datum uitspraak: 11 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
27 augustus 2013, 13/412 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2014. Namens appellant is verschenen mr. Brouwer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J. Schooljan en R. Goed.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20%.
1.2.
Bij brief van 25 oktober 2012 heeft het college appellant verzocht om gegevens te verstrekken, waaronder bewijsstukken van betaling van huur van de laatste drie maanden. Op 6 november 2012 heeft appellant een verklaring van zijn moeder, [naam moeder], van
7 december 2011 overgelegd, waarin zijn moeder verklaart dat zij een caravan aan appellant verhuurt voor een bedrag van € 200,- per maand (huurverklaring). Deze verklaring is mede door appellant ondertekend. Verder heeft appellant een ongedateerde verklaring overgelegd van zijn zoon [naam zoon], waarin zijn zoon verklaart dat hij de caravan waarin appellant woont heeft laten aansluiten op gas, stroom en water en dat hij de kosten daarvan betaalt, die appellant hem contant terugbetaalt. Voorts heeft appellant bankafschriften overgelegd over de periode van 10 augustus 2012 tot en met 31 oktober 2012.
1.3.
Bij besluit van 21 december 2012 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 1 januari 2013 verlaagd met een bedrag van € 113,50 netto per maand op de grond dat appellant lage huurlasten heeft.
1.4.
Bij besluit van 7 mei 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 21 december 2012 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant geen bewijsstukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij daadwerkelijk € 200,- huur per maand betaalt. De huurverklaring van 7 december 2011 is daartoe onvoldoende.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat het college ten onrechte de bijstand heeft verlaagd vanwege lage huurlasten. Uit de huurverklaring en de in beroep bij brief van 17 juli 2013 overgelegde kwitanties blijkt dat appellant over de periode van december 2012 tot en met juli 2013 € 200,- huur per maand heeft betaald. Appellant kon de kwitanties niet eerder overleggen, omdat hij ze kwijt was. Voorts kon appellant geen bankafschriften als bewijs overleggen, omdat hij de huur aan zijn moeder in genoemde periode contant betaalde.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of appellant met de in beroep overgelegde kwitanties voldoende heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk maandelijks € 200,- huur heeft betaald.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat aan deze kwitanties niet die betekenis kan worden gehecht, die appellant daaraan gehecht wenst te zien. Daarbij is van belang dat deze kwitanties eerst tijdens de procedure in beroep zijn overgelegd, terwijl het appellant van meet af aan duidelijk was dat hij bewijzen van huurbetalingen diende over te leggen. Al in de bezwaarfase was appellant ervan op de hoogte dat het college de huurverklaring niet zag als bewijs van huurbetaling, maar desalniettemin heeft appellant in bezwaar geen melding gemaakt van kwitanties die betrekking hadden op contante huurbetalingen aan zijn moeder. Zonder verder (steun)bewijs in de vorm van bankafschriften met geldopnamen die aannemelijk maken dat de bedragen op de kwitanties daadwerkelijk zijn betaald, kan niet worden uitgesloten dat de kwitanties achteraf zijn opgemaakt.
4.3. Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Dit brengt mee dat het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade dient te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2014.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD