ECLI:NL:CRVB:2014:3854

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
21 november 2014
Zaaknummer
12-3670 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering en ZW-uitkering met betrekking tot arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbanken 's-Gravenhage en Den Haag. De betrokkene, die een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) had aangevraagd, was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) als minder dan 35% arbeidsongeschikt beoordeeld. Dit leidde tot de weigering van haar WIA-uitkering per 7 januari 2010. Betrokkene had zich op 5 september 2011 ziek gemeld vanwege een toename van psychische klachten, maar het Uwv bleef bij zijn standpunt dat zij geschikt was voor verschillende functies, waaronder administratief medewerker en productiemedewerker.

De rechtbanken hebben in eerdere uitspraken de besluiten van het Uwv bevestigd, maar de Centrale Raad heeft in hoger beroep de intrekking van de WIA-uitkering per 24 januari 2012 vernietigd. De Raad oordeelde dat de intrekking van de uitkering met terugwerkende kracht niet was toegestaan en dat de WIA-uitkering pas per 24 maart 2012 kon worden ingetrokken. De Raad heeft ook geoordeeld dat het Uwv de wettelijke rente over de na te betalen uitkering aan betrokkene moest vergoeden. Daarnaast zijn de proceskosten van betrokkene, die in totaal € 1.948,- bedragen, voor rekening van het Uwv gekomen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het Uwv om zorgvuldig om te gaan met de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de gevolgen van intrekking van uitkeringen, vooral in gevallen waar psychische klachten een rol spelen. De Raad heeft de eerdere uitspraken van de rechtbanken vernietigd en zelf in de zaak voorzien, waarbij de belangen van betrokkene voorop stonden.

Uitspraak

12/3670 ZW, 13/5668 WIA
Datum uitspraak: 12 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage van
23 mei 2012, 11/9850 (aangevallen uitspraak 1) en van de rechtbank Den Haag van
18 september 2013, 13/4053 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 1.
Namens betrokkene heeft mr. J.D. van Alphen een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2013. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van Alphen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
W.H.M. Visser.
Na de zitting heeft de Raad het onderzoek heropend.
Namens betrokkene heeft mr. Van Alphen hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 2.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Beide zaken zijn gevoegd behandeld ter zitting op 9 juli 2014. Namens betrokkene is verschenen mr. Van Alphen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
W.H.M. Visser.
OVERWEGINGEN
1. Met ingang van 7 januari 2010 is betrokkene een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd. Het Uwv heeft betrokkene voor minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat betrokkene met haar medische beperkingen geschikt is voor werkzaamheden in passende functies als administratief medewerker (beginnend) (SBC-code 315090), inpakker (SBC-code 111190), medewerker tuinbouw (SBC-code 111010), huishoudelijke medewerker gebouwen (SBC-code 111334), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en samensteller kunststof- en rubberindustrie (SBC-code 271130).
2. Betrokkene heeft zich met ingang van 5 september 2011, vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld in verband met een toename van haar psychische klachten.

13.5668 WIA

3. Bij besluit van 9 oktober 2012 heeft het Uwv betrokkene meegedeeld dat, voor zover hier van belang, voor haar geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan op
5 september 2011 en per 12 december 2011. Bij besluit van 23 april 2013 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het besluit van 9 oktober 2012 in zoverre herzien dat voor betrokkene in de periode van 12 december 2011 tot 24 januari 2012 recht is ontstaan op een WGA-uitkering. Meer in het bijzonder is betrokkene vanaf 12 december 2011 tot 13 januari 2012 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering (LGU) en vanaf
13 januari 2012 tot 24 januari 2012 voor een loonaanvullingsuitkering (LAU). Het bezwaar van betrokkene is voor het overige ongegrond verklaard. Hieraan ligt ten grondslag de overweging dat met ingang van 5 september 2011 weliswaar sprake was van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak als in 2010, maar dat het arbeidsongeschiktheidspercentage op 5 september 2011 en 24 januari 2012 desalniettemin minder dan 35 bedraagt. Het Uwv heeft aan de schatting per 5 september 2011 en
24 januari 2012 passende functies ten grondslag gelegd. De schatting per 5 september 2011 is gebaseerd op de functies productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie (SBC-code 111172), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122). De schatting per 24 januari 2012 is gebaseerd op de functies productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie (SBC-code 111172), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en samensteller kunststof- en rubberindustrie (SBC-code 271130).
4. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank zag geen aanleiding om het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. Zij heeft evenmin aanknopingspunten gevonden om het medisch oordeel van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden dat betrokkene op 5 september 2011 en 24 januari 2012 geschikt is voor het verrichten van de voor haar geselecteerde functies. Aangezien betrokkene met het vervullen van die functies een zodanig inkomen kan verwerven dat in vergelijking met het maatmaninkomen het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 35% bedraagt, heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank terecht geweigerd betrokkene per 5 september 2011 in aanmerking te brengen voor een
WIA-uitkering en de (per 12 december 2011 toegekende) WIA-uitkering terecht per
24 januari 2012 ingetrokken.
5. In hoger beroep heeft betrokkene haar standpunt herhaald dat zij op en na 5 september 2011 volledig arbeidsongeschikt is vanwege het feit dat zij agorafobie heeft. In verband daarmee had zij in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) moeten worden beperkt op het onderdeel vervoer. Betrokkene heeft betwist dat er op 24 januari 2012 sprake was van een dusdanige verbetering dat zij belastbaar kon worden geacht voor arbeid. Ter onderbouwing heeft betrokkene gewezen op de in beroep overgelegde brief van psychiater R.P. van Dijk van
22 juli 2013. Tenslotte heeft betrokkene haar standpunt gehandhaafd dat de WIA-uitkering alleen per toekomende datum kon worden ingetrokken en niet met terugwerkende kracht per 24 januari 2012.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Hetgeen betrokkene in hoger beroep heeft gesteld over haar belastbaarheid vormt in essentie een herhaling van hetgeen zij eerder in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. Terecht is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat er geen aanknopingspunten zijn om de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts over de gezondheidstoestand van betrokkene en de daaruit voor haar voortvloeiende beperkingen voor onjuist te houden. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat de medische informatie van psychiater Van Dijk geen specifieke informatie bevat waaruit kan worden afgeleid dat betrokkene per 5 september 2011 en 24 januari 2012 geen arbeidsmogelijkheden had wegens psychische klachten. Uitgaande van de juistheid van de FML van 13 augustus 2012 moet worden geconcludeerd dat de voor betrokkene geselecteerde functies in medisch opzicht voor haar geschikt zijn.
6.2.
Betrokkene heeft aangevoerd dat de intrekking van haar WIA-uitkering met terugwerkende kracht niet is toegestaan. Hierin kan de Raad betrokkene niet volgen, nu de toekenning van haar WIA-uitkering en de intrekking ervan over een afgesloten periode in het verleden hebben plaatsgevonden.
6.3.
Het voorgaande kan er evenwel niet toe leiden dat de aangevallen uitspraak en bestreden besluit 1 in stand kunnen blijven. Zoals de gemachtigde van het Uwv ter zitting van de Raad, desgevraagd, heeft erkend, brengt artikel 56, tweede lid, van de Wet WIA mee dat de
WGA-uitkering van betrokkene (zijnde een LAU) niet eerder kan eindigen dan op 24 maart 2012. De uitzonderingsbepaling van artikel 56, derde lid, van de Wet WIA is niet aan de orde. Dit leidt tot de conclusie dat aangevallen uitspraak 2 moet worden vernietigd. Hetzelfde geldt voor bestreden besluit 1 voor zover dat betreft de intrekkingsdatum (24 januari 2012) van de WIA-uitkering van betrokkene. De Raad zal zelf in de zaak voorzien door de intrekking van de WIA-uitkering te effectueren per 24 maart 2012.
6.4.
Overeenkomstig het verzoek van betrokkene zal het Uwv worden veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering. De wettelijke rente moet worden berekend overeenkomstig de uitspraak van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
7. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. De kosten voor verleende rechtsbijstand worden begroot op € 974,- in beroep en € 974,- in hoger beroep in totaal € 1.948,-.

12.3670 ZW

8. Bij besluit van 10 oktober 2011 is betrokkene per 17 oktober 2011 verdere uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) geweigerd. Bij besluit van 22 november 2011 (bestreden besluit 2) is het bezwaar tegen het besluit van 10 oktober 2011 ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 18 november 2011, waarin zij te kennen geeft dat van de destijds aan de schatting, ingevolge de Wet WIA, ten grondslag gelegde functies betrokkene de functies inpakker (SBC-code 111190), medewerker tuinbouw (SBC-code 111010), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en samensteller kunststof- en rubberindustrie (SBC-code 271130) nog steeds kan vervullen.
9. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opdracht gegeven om, met inachtneming van hetgeen in de aangevallen uitspraak is overwogen, opnieuw te beslissen op het door betrokkene gemaakte bezwaar. Naar het oordeel van de rechtbank bestond op basis van medische informatie van psychiater Van Dijk twijfel over de vraag of betrokkene op
17 oktober 2011, de datum in geding, in staat kan worden geacht de werkzaamheden van de geduide functies te verrichten.
10. In hoger beroep heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat aan het oordeel van de verzekeringsartsen meer betekenis moet worden gehecht dan aan het retrospectief oordeel van de behandelend psychiater, nu de verzekeringsartsen betrokkene rond de datum in geding hebben gezien en onderzocht.
11. Betrokkene heeft betoogd dat zij vanaf 5 september 2011 en daarom ook op
17 oktober 2011 volledig arbeidsongeschikt is vanwege het feit dat zij agorafobie heeft.
12. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
12.1.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek recht op ziekengeld.
12.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder ʽzijn arbeid̕ verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de Wet WIA. Zoals reeds vaker is overwogen gaat het daarbij om elk van de functies afzonderlijk, zodat voldoende is wanneer de hersteldmelding wordt gedragen door een geschiktheid voor tenminste één van de geselecteerde functies.
12.3.
Mede gelet op het hiervoor in 6.1 overwogene met betrekking tot de arbeidsmogelijkheden van betrokkene op 5 september 2011 heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat betrokkene ook met ingang van 17 oktober 2011 geschikt is voor de geduide functie productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), die destijds ook in het kader van de Wet WIA-beoordeling per 7 januari 2010 is geselecteerd. Van een andere gezondheidssituatie van betrokkene op 17 oktober 2011 dan op 5 september 2011 is niet gebleken.
12.4.
Uit 12.3 volgt dat het hoger beroep van het Uwv slaagt en dat bestreden besluit 2 in rechte stand kan houden. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het beroep tegen bestreden besluit 2 dient ongegrond te worden verklaard.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak van 23 mei 2012;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 22 november 2011 ongegrond;
  • vernietigt de aangevallen uitspraak van 18 september 2013;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 23 april 2013 gegrond en vernietigt dit besluit voor zover daarbij de WIA-uitkering is ingetrokken met ingang van 24 januari 2012;
  • bepaalt de intrekkingsdatum van de WIA-uitkering op 24 maart 2014 en bepaalt tevens dat
deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 23 april 2013;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan betrokkene van de wettelijke rente als in overweging 6.4 van deze uitspraak is vermeld;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van in totaal
€ 1.948,-;
- bepaalt dat het Uwv het door betrokkene in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 162,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en M. Greebe en
G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2014.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) M.P. Ketting
NK