ECLI:NL:CRVB:2014:384
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van IOAW-uitkering en jareneis voor werkloze oudere werknemers
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen. De appellant, die in 1959 geboren is, werd op 8 november 2010 werkloos en had een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Hij diende op 21 januari 2011 een aanvraag in voor een IOAW-uitkering, maar deze werd afgewezen omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 2 van de IOAW. De appellant was van mening dat zijn werkzaamheden als raadslid en plaatsvervangend raadslid meetelden voor de jareneis, maar de Raad oordeelde dat dit niet het geval was. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad stelde vast dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor een IOAW-uitkering, en dat hij zijn recht op een verlengde uitkering bij het Uwv had moeten aankaarten door bezwaar te maken tegen het eerdere besluit. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door W.F. Claessens, met T.A. Meijering als griffier.