ECLI:NL:CRVB:2014:3829

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2014
Publicatiedatum
20 november 2014
Zaaknummer
13-2329 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en de medische geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die een WIA-uitkering aanvroeg, was van mening dat hij volledig arbeidsongeschikt was, terwijl het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had de bevindingen van een door haar ingeschakelde deskundige psychiater gevolgd, die oordeelde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor de appellant.

De Raad heeft de argumenten van de appellant tegen de deskundige en de rechtbank beoordeeld. Appellant stelde dat de deskundige de ernst van zijn klachten onderschatte en dat hij niet in staat was om de geduide functies uit te oefenen. Het Uwv heeft het verzoek gedaan om de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht de deskundige had gevolgd, omdat deze een zorgvuldig en consistent onderzoek had uitgevoerd. De Raad benadrukte dat de medische beperkingen van de appellant niet konden worden aangemerkt als kenmerken die in aanmerking moesten worden genomen bij de beoordeling van de geschiktheid van de functies.

Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

13/2329 WIA
Datum uitspraak: 14 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
27 maart 2013, 12/118 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2014. Appellant is verschenen met bijstand van mr. J.W. Menkveld, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 6 juni 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat hij met ingang van 27 mei 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 16 december 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, na onderzoek door een door de rechtbank benoemde deskundige, het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de bevindingen van de deskundige heeft gevolgd. Zeker nu de behandelend sector de klachten van appellant aanmerkelijk zwaarder inschat dan de deskundige had dat voor de rechtbank reden moeten zijn aan het rapport van de deskundige voorbij te gaan. Op basis van de beschikbare gegevens is geen andere conclusie te trekken dan dat appellant volstrekt ongeschikt is om als werknemer te functioneren. Van geen enkele werkgever kan verwacht worden dat deze appellant in dienst neemt. In ieder geval is appellant als gevolg van zijn medische beperkingen niet in staat de geduide functies uit te oefenen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit ziet de Raad zich gesteld voor de vraag of de rechtbank terecht de door haar geraadpleegde deskundige heeft gevolgd. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde, deskundige volgt indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Vormen de daartegen aangevoerde bezwaren een gemotiveerde betwisting, dan moet de rechter zodanig motiveren dat daarbij inzicht wordt gegeven in de aan het oordeel van de rechter ten grondslag liggende gedachtegang, waardoor deze voor anderen controleerbaar en aanvaardbaar wordt.
4.2.
Het rapport van deskundige drs. G.T. Gerssen, psychiater, samen met zijn toelichtingen daarop, geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek, is inzichtelijk en consistent gemotiveerd en komt de Raad overtuigend voor. De door appellant tegen dit rapport aangevoerde bezwaren vormen geen aanleiding de conclusies van de deskundige niet te volgen. Daarbij is van belang dat Gerssen kennis heeft genomen van de visie van en tweemaal heeft gereageerd op de bezwaren van appellant, in het bijzonder de ingebrachte informatie van H. Gokalp, psycholoog. De Raad wijst er op dat de door het Uwv geraadpleegde psychiater P.L. Remijnse tot dezelfde diagnose kwam als Gerssen. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat de rechtbank terecht de medische beoordeling door het Uwv heeft onderschreven.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.4.
In vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van
14 december 2007 (ECLI:NL:2007:BC1691)) ligt besloten dat de in artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten bedoelde kenmerken op grond waarvan van een werkgever in redelijkheid niet kan worden verlangd appellant in bepaalde arbeid te werk te stellen betrekking hebben op andere aspecten dan de aspecten die in aanmerking worden genomen bij de vraag naar de passendheid van geselecteerde functies in medisch en arbeidskundig opzicht. Nu bij de vraag naar de passendheid van de geselecteerde functies in medisch en arbeidskundig opzicht rekening is gehouden met het totaal van vastgestelde medische beperkingen van appellant ten aanzien van zijn persoonlijk en sociaal functioneren, kunnen deze beperkingen rechtens niet tevens worden aangemerkt als kenmerken bedoeld in artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit.
4.5.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) B. Rikhof

QH