ECLI:NL:CRVB:2014:3811

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
19 november 2014
Zaaknummer
13-2394 TOG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag extra tegemoetkoming TOG

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland, waarin het beroep tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond werd verklaard. Appellant had een aanvraag ingediend voor een extra tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG) over het jaar 2010. De Svb had deze aanvraag afgewezen omdat deze niet tijdig was ingediend, namelijk na de uiterste aanvraagdatum van 1 december van het kalenderjaar na het kalenderjaar waarover recht op de extra tegemoetkoming bestaat. Appellant stelde dat hij niet op de hoogte was van de wijziging in de TOG, die in 2011 was doorgevoerd, en dat de Svb tekort was geschoten in de voorlichting hierover.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb niet verplicht was om appellant te informeren over de wijziging van de TOG. De Raad stelde vast dat de wijziging van de TOG op de juiste wijze was bekendgemaakt en dat appellant met deze wijziging bekend had kunnen zijn. De Raad concludeerde dat de aanvraag van appellant terecht was afgewezen, omdat deze te laat was ingediend. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen grond voor het toekennen van een schadevergoeding of voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/2394 TOG
Datum uitspraak: 12 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
28 maart 2013, 12/5664 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft K.C.M. van den Hoek, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door Van den Hoek. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.A.J. Groenendaal.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij brief van 20 januari 2011 heeft de Svb aan appellant te kennen gegeven dat hij naast een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG) misschien over 2010 ook een extra tegemoetkoming op grond van de TOG kan ontvangen.
1.2.
Bij brief van 19 januari 2012 heeft de Svb aan appellant te kennen gegeven dat hij misschien ook over 2011 een extra tegemoetkoming op grond van de TOG kan ontvangen. Appellant heeft tot 1 december 2012 de tijd om de aanvraag voor de extra tegemoetkoming over 2011 in te dienen.
1.3.
Op 28 april 2012 heeft appellant de aanvraag voor de extra tegemoetkoming over 2010 ingediend.
1.4.
Bij besluit van 14 mei 2012 heeft de Svb de aanvraag van appellant afgewezen.
1.5.
Bij besluit van 8 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 mei 2012 ongegrond verklaard. Hieraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellant zijn aanvraag voor de extra tegemoetkoming over 2010 niet heeft ingediend vóór de in artikel 6, zevende lid, van de TOG genoemde termijn van 1 december van het kalenderjaar na het kalenderjaar waarover recht op de extra tegemoetkoming bestaat. De TOG is met ingang van 1 september 2011 op onderdelen gewijzigd en daarbij is deze voorwaarde van de uiterste aanvraagdatum toegevoegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 6, zevende lid, van de TOG niet aan hem kan worden tegengeworpen, omdat de Svb tekort geschoten is in de voorlichting over de wijziging van de TOG en hij redelijkerwijs niet van deze wijziging op de hoogte kon zijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In 2011 is de TOG op onderdelen gewijzigd. Daarbij is onder meer aan artikel 6 van de TOG een zevende lid toegevoegd dat bepaalt dat de aanvraag voor de extra tegemoetkoming moet worden ingediend voor 1 december van het kalenderjaar na het kalenderjaar waarover recht op de extra tegemoetkoming bestaat. De wijzigingen van de TOG zijn gepubliceerd in de Staatscourant van 31 augustus 2011, nr. 15683, en in werking getreden op 1 september 2011, waarbij voor artikel 6, zevende lid, van de TOG is bepaald dat deze wijziging terugwerkende kracht heeft tot 1 januari 2011. Ingevolge artikel 4, aanhef en onder a, van de Bekendmakingswet worden bij ministeriële regeling vastgestelde algemeen verbindende voorschriften bekendgemaakt door plaatsing in de Staatscourant. De TOG is een ministeriële regeling zodat sprake is geweest van een deugdelijke bekendmaking. Op het moment van de bekendmaking stond nog een periode van drie maanden ter beschikking voor het doen van de aanvraag voor de extra tegemoetkoming over 2010.
4.2.
Gezien de door de Svb op 20 januari 2011 aan appellant verzonden brief, waarin in tegenstelling tot de brief die op 19 januari 2012 aan hem is verzonden geen uiterste aanvraagdatum voor de extra tegemoetkoming staat, was het wenselijk geweest dat de Svb appellant over de wijziging van de TOG had geïnformeerd. Echter, daartoe bestaat geen verplichting.
4.3.
Nu appellant met de wijzing van de TOG bekend kon zijn en hij de aanvraag voor de extra tegemoetkoming over 2010 te laat heeft ingediend, heeft de Svb deze aanvraag terecht afgewezen op grond van artikel 6, zevende lid, van de TOG.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Er is daarom geen grond voor het toekennen van een schadevergoeding.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2014.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) W. de Braal

MK