ECLI:NL:CRVB:2014:3801

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2014
Publicatiedatum
19 november 2014
Zaaknummer
13-3012 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van huishoudelijke verzorging op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, geboren in 1935, had een indicatie voor huishoudelijke verzorging van 5,5 uur per week in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Op 12 maart 2012 verzocht hij om verlenging van deze indicatie. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft echter besloten om de indicatie te verlagen naar 2 uur en 45 minuten per week in natura, omdat het pgb over de jaren 2008, 2009 en 2010 niet goed was verantwoord. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellant stelde dat de urenvermindering een grote impact heeft op zijn zelfstandig functioneren, vooral gezien zijn psychische klachten. Echter, hij heeft deze stelling niet met medische stukken onderbouwd, waardoor deze beroepsgrond niet slaagde. Daarnaast voerde appellant aan dat er geen boodschappenservice in zijn omgeving beschikbaar was, maar het college heeft aangetoond dat er verschillende opties zijn, zoals de BoodschappenPlusBus.

De Raad concludeert dat de in de Beleidsregels opgenomen normtijden voor huishoudelijke verzorging niet zijn overschreden en dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tekort is gedaan. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.

Uitspraak

13/3012 WMO
Datum uitspraak: 19 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
18 april 2013, 12/3188 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2014. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college is vertegenwoordigd door mr. A. Dinç.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren op [datum] 1935, beschikte over een indicatie op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor huishoudelijke verzorging. Deze indicatie had een omvang van 5,5 uur per week en werd verleend in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Op 12 maart 2012 heeft appellant verzocht om verlenging van de indicatie voor huishoudelijke verzorging.
1.2.
Bij besluit van 19 april 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 juni 2012, heeft het college aan appellant een indicatie verstrekt voor huishoudelijke verzorging met een omvang van twee uur en 45 minuten. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd, voor zover van belang, dat appellant in aanmerking komt voor ondersteuning bij het zorgen voor een schoon/hygiënisch verantwoord interieur, bij het zorgen voor schone kleding en linnengoed en bij het zorgen voor een schoon bed. In overeenstemming met de normtijden zoals neergelegd in de Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2011 (Beleidsregels), bedraagt de toegekende tijd onderscheidenlijk 90, 60 en 10 minuten, afgerond op in totaal twee uur en 45 minuten per week. Van bijzondere omstandigheden die noodzaken tot afwijking van de normtijden is geen sprake. Appellant komt niet in aanmerking voor een toeslag in verband met COPD, omdat zijn woning niet is gesaneerd. De voorziening wordt in natura toegekend en niet in de vorm van een pgb, omdat het pgb over de jaren 2008, 2009 en 2010 niet goed is verantwoord.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen. In wat appellant heeft aangevoerd worden geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat sprake is van een situatie waarin hij redelijkerwijs is aangewezen op een verhoging van de in de Beleidsregels opgenomen normtijden of op een uitbreiding van de in het kader van de huishoudelijke verzorging te indiceren taken. Het college heeft er, onbestreden, op gewezen dat de boodschappen kunnen worden gedaan door een boodschappenservice en dat appellant, als hij zelf de boodschappen wil doen, gebruik kan maken van onder meer de boodschappenbus.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat hij is aangewezen op extra uren hulp per week, zodat de hulp hem twee ochtenden per week kan ondersteunen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor het wettelijk kader verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1.
Appellant heeft aangevoerd dat door de urenvermindering een groot beroep wordt gedaan op zijn zelfstandig handelen. Zijn psychische klachten beperken juist dat zelfstandig handelen. Door de urenvermindering kunnen de klachten verergeren. Appellant heeft zijn stelling niet met medische stukken onderbouwd. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
4.2.
Appellant heeft verder aangevoerd dat de rechtbank niet is ingegaan op de fiscale aspecten die voor hem van belang zijn. Deze stelling heeft appellant niet onderbouwd, zodat deze beroepsgrond ook niet slaagt.
4.3.
Vervolgens heeft appellant aangevoerd dat in zijn woonomgeving geen boodschappenservice bestaat. In reactie hierop heeft het college naar voren gebracht dat appellant van meerdere boodschappenservices gebruik kan maken zoals [bedrijf 1]en [bedrijf 2]. Verder kan appellant, omdat hij woont in [plaats], gebruikmaken van de BoodschappenPlusBus. Appellant heeft deze informatie van het college niet weersproken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.
Tot slot heeft appellant aangevoerd dat de Wmo er is voor de situatie, zoals in zijn geval, dat geen of beperkt sprake is van mantelzorg, zodat men is aangewezen op hulp van derden. De in de Beleidsregels opgenomen normen bevatten het aantal minuten dat nodig is om de verschillende huishoudelijke taken te verrichten. Het al dan niet aanwezig zijn van mantelzorg heeft hierop geen invloed. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij met de hem overeenkomstig de normtijden toegekende huishoudelijke verzorging tekort is gedaan. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
4.5.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en A.J. Schaap en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2014.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) W. de Braal

RB