ECLI:NL:CRVB:2014:380
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens niet reageren op oproep voor gesprek
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsverlening aan appellant, die vanaf 11 november 2009 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant maakte gebruik van een postadres van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) en werd bij brief van 14 mei 2012 geïnformeerd over een wijziging van zijn postadres. Op 4 juli 2012 ontving de DWI een melding dat appellant sinds 25 november 2011 geen post meer had opgehaald. Hierop werd appellant uitgenodigd voor een gesprek op 19 juli 2012, maar hij verscheen niet. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam schorste daarop zijn recht op bijstand en nodigde hem opnieuw uit voor een gesprek op 2 augustus 2012. Appellant reageerde echter niet op deze oproep, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstand per 19 juli 2012.
Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij de oproep voor het gesprek niet had ontvangen en dat het college de verzending daarvan niet aannemelijk had gemaakt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant zelf verantwoordelijk was voor het ophalen van zijn post en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij eerder dan op 6 augustus 2012 op zijn nieuwe postadres was verschenen. De Raad concludeerde dat appellant verwijtbaar niet op de oproep had gereageerd en dat de intrekking van de bijstand terecht was. De aangevallen uitspraak werd bevestigd.
De uitspraak werd gedaan door W.F. Claessens, met T.A. Meijering als griffier, en vond plaats op 11 februari 2014.