ECLI:NL:CRVB:2014:380

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 februari 2014
Publicatiedatum
11 februari 2014
Zaaknummer
12-6047 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens niet reageren op oproep voor gesprek

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsverlening aan appellant, die vanaf 11 november 2009 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant maakte gebruik van een postadres van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) en werd bij brief van 14 mei 2012 geïnformeerd over een wijziging van zijn postadres. Op 4 juli 2012 ontving de DWI een melding dat appellant sinds 25 november 2011 geen post meer had opgehaald. Hierop werd appellant uitgenodigd voor een gesprek op 19 juli 2012, maar hij verscheen niet. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam schorste daarop zijn recht op bijstand en nodigde hem opnieuw uit voor een gesprek op 2 augustus 2012. Appellant reageerde echter niet op deze oproep, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstand per 19 juli 2012.

Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij de oproep voor het gesprek niet had ontvangen en dat het college de verzending daarvan niet aannemelijk had gemaakt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant zelf verantwoordelijk was voor het ophalen van zijn post en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij eerder dan op 6 augustus 2012 op zijn nieuwe postadres was verschenen. De Raad concludeerde dat appellant verwijtbaar niet op de oproep had gereageerd en dat de intrekking van de bijstand terecht was. De aangevallen uitspraak werd bevestigd.

De uitspraak werd gedaan door W.F. Claessens, met T.A. Meijering als griffier, en vond plaats op 11 februari 2014.

Uitspraak

12/6047 WWB
Datum uitspraak: 11 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 oktober 2012, 12/4371 en 12/4910 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Ettalhaoui, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2013. Voor appellant is verschenen mr. Ettalhaoui. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C.J. Telting.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 11 november 2009 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Hij maakte gebruik van een postadres van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) op de locatie aan het [adres 1]. De DWI heeft appellant bij brief van 14 mei 2012 op de hoogte gesteld van de wijziging van zijn postadres naar de locatie[naam locatie] per 4 juni 2012.
1.2.
Naar aanleiding van een melding van de postkamer op 4 juli 2012 dat appellant sedert
25 november 2011 geen post meer had opgehaald, heeft de DWI appellant bij brief van 4 juli 2012 uitgenodigd voor een gesprek op 19 juli 2012. Appellant is zonder bericht niet verschenen. Bij besluit van 19 juli 2012 heeft het college met ingang van diezelfde dag het recht op bijstand opgeschort. Daarbij is appellant opgeroepen voor een gesprek op 2 augustus 2012. Bij besluit van 2 augustus 2012 heeft het college met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB de bijstand met ingang van 19 juli 2012 ingetrokken op de grond dat appellant niet heeft gereageerd op de oproep voor het gesprek op 2 augustus 2012.
1.3.
Bij besluit van 27 september 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 2 augustus 2012 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand ingaande 19 juli 2012 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van
artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken dan wel anderszins onvoldoende medewerking heeft verleend. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
4.3.
Niet in geschil is dat appellant in het geheel niet heeft gereageerd op de oproep om op
2 augustus 2012 te verschijnen. Appellant heeft aangevoerd dat dit hem niet kan worden verweten omdat hij de oproep daarvoor bij het opschortingsbesluit niet heeft ontvangen. Hij stelt dat het college de verzending van deze - niet-aangetekend verzonden - oproep niet aannemelijk heeft gemaakt en dat het college uit oogpunt van zorgvuldigheid de oproep aangetekend of met bericht van ontvangst had moeten verzenden.
4.4.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in 2012 eerder dan op 6 augustus 2012 op het (nieuwe) postadres is verschenen om zijn post op te halen. Hij trof, zo heeft hij ter zitting van de rechtbank verklaard, daar een hele stapel post aan, waaronder het opschortingsbesluit met de oproep voor het gesprek op 2 augustus 2012. Daarom treft de stelling van appellant, dat het college de verzending van deze oproep niet aannemelijk heeft gemaakt en dat het college de oproep aangetekend dan wel met bericht van ontvangst had moeten verzenden, geen doel. Het behoorde tot de eigen verantwoordelijkheid van appellant om geregeld zijn post op te halen. Derhalve heeft het college appellant terecht verweten dat hij niet op de oproep heeft gereageerd.
4.5.
De ter zitting gestelde slechte beheersing van de Nederlandse taal door appellant, wat daarvan ook zij, doet er niet aan af dat appellant pas op 6 augustus 2012 zijn post heeft opgehaald, met als gevolg dat hij - verwijtbaar - niet op het gesprek op 2 augustus 2012 is verschenen.
4.6.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2014.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) T.A. Meijering
HD