ECLI:NL:CRVB:2014:379

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 februari 2014
Publicatiedatum
11 februari 2014
Zaaknummer
12-1475 WIJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling stelling aanvraag om werkleeraanbod door niet verschijnen op afspraken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellant had een aanvraag ingediend voor een werkleeraanbod op basis van de Wet investeren in jongeren (WIJ). Het college van burgemeester en wethouders van Woerden had de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat de appellant niet op de gemaakte afspraken was verschenen. De appellant, geboren in 1987, was op 9 mei 2011 te laat op een afspraak en verscheen niet op een tweede afspraak op 11 mei 2011. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard.

De Raad overwoog dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De appellant had niet aannemelijk gemaakt dat hij de afspraken en de gevolgen van het niet verschijnen niet had begrepen, ondanks zijn eerdere opname in een psychiatrisch centrum. De Raad concludeerde dat de appellant niet voldoende medische onderbouwing had geleverd om aan te tonen dat zijn psychische toestand hem verhinderde om aan zijn verplichtingen te voldoen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik had kunnen maken.

De uitspraak benadrukt het belang van het verschijnen op afspraken en de verantwoordelijkheid van de aanvrager om zijn aanvraag te onderbouwen, vooral in situaties waarin psychische problemen een rol spelen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/1475 WIJ
Datum uitspraak: 11 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 27 januari 2012, 11/2585 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Woerden (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J. Weldam, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2013. Namens appellant is
mr. Weldam verschenen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren [in] 1987, heeft op 28 februari 2011 een aanvraag ingediend om een werkleeraanbod ingevolge de Wet investeren in jongeren (WIJ). Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de WIJ stelt het college gelijktijdig met het recht op een werkleeraanbod ambtshalve het recht op een inkomensvoorziening vast. Appellant is bij brief van 29 april 2011 uitgenodigd voor een gesprek op 9 mei 2011 om 9.00 uur met de aan hem toegewezen re-integratieconsulent van de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Woerden. Daarbij is hem verzocht om een aantal in de brief genoemde stukken mee te nemen. Dit betreft het bijgevoegde inlichtingenformulier, een CV, opleidingsgegevens zoals diploma's en een overzicht van zijn arbeidsverleden met eventuele getuigschriften. Appellant is niet op tijd op die afspraak verschenen. Hij belde om 8.55 uur met de mededeling dat hij nog onderweg was en ongeveer 10 minuten later zou zijn. Hij arriveerde om 9.25 uur. De re-integratieconsulent had inmiddels een brief opgesteld waarin appellant opnieuw werd uitgenodigd voor een gesprek op 11 mei 2011 om 10.00 uur. In die brief is de volgende mededeling opgenomen:
“U bent verplicht naar dit gesprek te komen op grond van artikel 44 van de WIJ. Geef het daarom zo snel mogelijk door als u niet op de aangegeven datum of tijd kunt komen. We kunnen dan een nieuwe afspraak met u maken. Mocht u wederom te laat of zonder geldige redenen niet op deze afspraak verschijnen dan zullen wij uw aanvraag tot een werkleeraanbod buiten behandeling stellen.”Deze brief is aan hem overhandigd. Bovendien is een tweede exemplaar van die brief op 9 mei 2011 naar zijn huisadres gestuurd. Appellant is op de nieuwe afspraak zonder bericht van verhindering niet verschenen.
1.2.
Bij besluit van 11 mei 2011 heeft het college de aanvraag om het werkleeraanbod met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld op de grond dat appellant niet op de afspraken op 9 en 11 mei 2011 is verschenen en het college daardoor niet beschikt over voldoende gegevens.
1.3.
Bij besluit van 8 juli 2011 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellant tegen het besluit van 11 mei 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft daarbij aangevoerd dat het feit dat hij op 9 mei 2011 25 minuten te laat kwam geen reden was om hem een verzuim aan te zeggen. De re-integratieconsulent wist immers dat hij lopend onderweg was met zijn moeder. Het opleggen van het verzuim is in een dergelijk geval onredelijk, temeer omdat bekend was dat appellant aan een psychische stoornis lijdt. Daarbij komt dat er een uur voor het gesprek was uitgetrokken. Het gesprek had alsnog, zij het verlaat, kunnen aanvangen. Mogelijk was de resterende tijd voldoende om de situatie van appellant inzichtelijk te maken, en zo niet, dan had een vervolgafspraak kunnen worden gemaakt. Op het moment dat appellant alsnog op de afspraak verscheen had de re-integratieconsulent echter al een verzuimbrief opgesteld. De rechtbank heeft nagelaten hieromtrent een oordeel te geven door enkel te stellen dat het aan het college is op welke wijze de aanvraag wordt behandeld en gegevens worden opgevraagd. Voorts heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat haar niet is gebleken dat bij appellant sprake is van een psychische stoornis, die maakt dat hem niet kan worden verweten dat hij op het gesprek van 9 mei 2011 te laat en op het gesprek van 11 mei 2011 in het geheel niet is verschenen. Appellant stelt dat zijn psychische stoornis wel degelijk een rol dient te spelen in de procedure en dat de rechtbank hiernaar onderzoek had moeten doen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat appellant bij brief van 9 mei 2011 voor de tweede keer is gevraagd de benodigde gegevens te overleggen tijdens een gesprek op
11 mei 2011. Daardoor is voldaan aan het vereiste dat de aanvrager in de gelegenheid wordt gesteld om de aanvraag aan te vullen. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellant aangevoerd dat aan de verzuimbrief van 9 mei 2011 geen consequenties kunnen worden verbonden omdat deze is ondertekend door de re-integratieconsulent, terwijl uit artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb volgt dat het bestuursorgaan de aanvrager in de gelegenheid moet stellen om de aanvraag aan te vullen. Deze beroepsgrond slaagt niet. De beroepsgrond is pas in een zeer laat stadium naar voren gebracht zodat het college daarop niet heeft kunnen reageren. Voorts bestaat geen aanleiding om eraan te twijfelen dat de re-integratieconsulent die de brief heeft ondertekend bevoegd was om die brief op te stellen. De re-integratieconsulent heeft alleen verzuimd om bij de ondertekening te vermelden dat de beslissing namens het college wordt genomen. In het besluit van 11 mei 2011 is dit gebrek hersteld doordat het college zich achter de inhoud van de verzuimbrief heeft gesteld. Aan de gebrekkige ondertekening kan niet de conclusie worden verbonden dat appellant erop mocht vertrouwen dat hij de boodschap in de verzuimbrief niet serieus hoefde te nemen.
4.3.1.
Het oordeel van de rechtbank dat zowel de door het college opgevraagde stukken als het met appellant te voeren gesprek van belang waren voor de beoordeling van de aanvraag kan worden onderschreven. Artikel 14, tweede lid, van de WIJ schrijft voor dat in een rapportage moet worden neergelegd wat de wensen van de jongere ten aanzien van het werkleeraanbod zijn, alsmede de wijze waarop deze wensen bij de vaststelling van aard, omvang en plaats van het werkleeraanbod zijn betrokken. De vaststelling van de
re-integratieconsulent dat de op 9 mei 2011 nog resterende tijd te kort was om het daarvoor benodigde gesprek te voeren is niet onacceptabel. Aan appellant is zowel mondeling als schriftelijk de gelegenheid geboden om op 11 mei 2011 om 10.00 uur alsnog in het gesprek de benodigde gegevens en bescheiden te verstrekken, waarbij de reden voor het gesprek nogmaals is uitgelegd en waarbij hij is gewaarschuwd voor de gevolgen als hij niet zou verschijnen.
4.3.2.
Appellant heeft geen verklaring gegeven voor het feit dat hij op het gesprek van 11 mei 2011 niet is verschenen. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de afspraak en de gevolgen van het niet nakomen daarvan niet heeft begrepen. Bovendien was bij het maken van de afspraak en de mondelinge uitleg de moeder van appellant aanwezig. Onder die omstandigheden is het niet aan het college of aan de rechtbank om een onderzoek in te stellen naar mogelijke psychische oorzaken voor zijn afwezigheid. Het lag op de weg van appellant om door middel van medische stukken te onderbouwen dat hij vanwege psychische omstandigheden niet aan zijn verplichtingen kon voldoen. Dergelijke medische stukken heeft hij niet overgelegd. Uit de enkele omstandigheid dat appellant in de periode voorafgaand aan zijn aanvraag opgenomen is geweest in het Regionaal Psychiatrisch Centrum in Woerden en dat de gemeente hem ambtshalve heeft aangemeld bij het OGGZ team van Altrecht is niet af te leiden dat het voor appellant onmogelijk was om op 11 mei om 10.00 uur op de afspraak te verschijnen, temeer omdat uit het dossier blijkt dat hij op die dag wel 's middags na 15.00 uur in het stadhuis is verschenen.
4.4.
Op grond van wat onder 4.2 en 4.3 is overwogen was het college bevoegd op grond van artikel 4:5, eerste lid van de Awb de aanvraag van appellant om het werkleeraanbod buiten behandeling te laten. In wat appellant heeft aangevoerd wordt geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.5.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2014.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) P.J.M. Crombach
HD