ECLI:NL:CRVB:2014:3761

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2014
Publicatiedatum
17 november 2014
Zaaknummer
14-5103 WWB-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij intrekking bijstand wegens niet-ingeschreven adres

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Verzoeker had zijn bijstandsrecht zien opgeschort en later ingetrokken, omdat hij niet ingeschreven stond in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) op het adres waar hij verbleef. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had verzoeker verzocht om gegevens te verstrekken, waaronder bewijs van huurbetalingen en inschrijving in de GBA, maar verzoeker had hieraan niet voldaan.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker sinds 1 november 2013 geen bijstand meer ontving en dat hij geen inkomen had, wat leidde tot een toenemende schuldenlast. Verzoeker stelde dat er een spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet had aangetoond dat er daadwerkelijk sprake was van een spoedeisend belang. Hij had geen objectieve onderbouwing van zijn financiële situatie overgelegd en er was geen bewijs dat hij sinds de intrekking van de bijstand een nieuwe aanvraag had ingediend.

De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat er een spoedeisend belang was dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigde. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan door A.B.J. van der Ham, in aanwezigheid van griffier S.W. Munneke, en werd openbaar uitgesproken op 17 november 2014.

Uitspraak

14/5103 WWB-VV
Datum uitspraak: 17 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. F.S. Jansen, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 augustus 2014, 14/923 (aangevallen uitspraak).
Tevens is een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2014. Voor verzoeker is
mr. Jansen verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.A. Karreman.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoeker ontving sinds 7 december 2009 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Verzoeker stond laatstelijk in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) ingeschreven op het adres [adres 1] te [plaatsnaam] (uitkeringsadres). Op
17 mei 2013 is die inschrijving in de GBA gewijzigd naar “Vertrokken naar buitenland”.
1.2.
Bij brief van 3 oktober 2013 heeft het college aan verzoeker verzocht vóór 17 oktober 2013 gegevens te verstrekken, waaronder bewijzen van huurbetalingen van de laatste drie maanden en een bewijs van inschrijving in de GBA. Verzoeker heeft bij het college een op
17 oktober 2013 gedateerde verklaring ingeleverd van de hoofdbewoner op het adres [adres 2] te [plaatsnaam] (adres 2), [X.] ([X.].). In deze verklaring staat dat verzoeker sinds vijf maanden tijdelijk op adres 2 woonachtig is en daarvoor iedere maand een bedrag van € 100,- aan [X.]. betaalt.
1.3.
Bij besluit van 26 november 2013 heeft het college het recht op bijstand van verzoeker met ingang van 1 november 2013 opgeschort. Tevens heeft het college hierbij opnieuw om gegevens gevraagd, namelijk bewijzen van huurbetalingen vanaf de aanvang van het verblijf op adres 2, een bewijs van inschrijving in de GBA en een kopie van het legitimatiebewijs van [X.]. Het college heeft verzoeker gesommeerd om deze gegevens uiterlijk op 10 december 2013 te verstrekken en hem tevens gewezen op de consequentie indien hij hieraan in onvoldoende mate gevolg geeft.
1.4.
Bij besluit van 24 december 2013 heeft het college de bijstand met ingang van
1 november 2013 ingetrokken op de grond dat verzoeker heeft verzuimd om zich binnen de aangeboden hersteltermijn, zoals genoemd in 1.3, in de GBA in te schrijven op het adres waar hij verblijft en voorts heeft nagelaten de (overige) bij het opschortingsbesluit van
26 november 2013 gevraagde gegevens te overleggen.
1.5.
Bij besluit van 3 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 26 november 2013 en 24 december 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Verzoeker heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan. Het verzoek strekt ertoe dat aan verzoeker bij wijze van voorschot bijstand wordt verstrekt.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Namens verzoeker is aangevoerd dat het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening is gelegen in het feit dat zijn bijstand met ingang van 1 november 2013 is ingetrokken, dat hij thans geen inkomen geniet en dat sprake is van een toenemende schuldenlast.
4.3.
De beantwoording van de vraag of sprake is van onverwijlde spoed spitst zich in het onderhavige geval in het bijzonder toe op de vraag of vanuit financieel oogpunt sprake is van een spoedeisend belang.
4.4.
Verzoeker is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de door hem verzochte voorlopige voorziening. Hij heeft aangegeven dat hij leeft van de goedheid van vrienden en familie. Hij heeft echter niet nader gespecificeerd waaruit de hulp concreet bestaat en eveneens ontbreekt een objectieve onderbouwing. Verder is van betekenis dat van de zijde van verzoeker evenmin stukken in het geding zijn gebracht ter onderbouwing van de door hem gestelde financiële noodsituatie. Niet is gesteld dat hij deze stukken niet kon aanleveren. Bovendien is niet gebleken dat verzoeker sinds de intrekking van de bijstand met ingang van 1 november 2013 een nieuwe aanvraag heeft ingediend. Desgevraagd kon van de kant van verzoeker niet worden aangegeven waarom een nieuwe aanvraag achterwege is gebleven.
4.5.
Tot slot heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een ander spoedeisend belang, als gevolg waarvan de behandeling van de hoofdzaak niet kan worden afgewacht. Daarom bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2014.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) S.W. Munneke

HD