ECLI:NL:CRVB:2014:3761
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij intrekking bijstand wegens niet-ingeschreven adres
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Verzoeker had zijn bijstandsrecht zien opgeschort en later ingetrokken, omdat hij niet ingeschreven stond in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) op het adres waar hij verbleef. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had verzoeker verzocht om gegevens te verstrekken, waaronder bewijs van huurbetalingen en inschrijving in de GBA, maar verzoeker had hieraan niet voldaan.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker sinds 1 november 2013 geen bijstand meer ontving en dat hij geen inkomen had, wat leidde tot een toenemende schuldenlast. Verzoeker stelde dat er een spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet had aangetoond dat er daadwerkelijk sprake was van een spoedeisend belang. Hij had geen objectieve onderbouwing van zijn financiële situatie overgelegd en er was geen bewijs dat hij sinds de intrekking van de bijstand een nieuwe aanvraag had ingediend.
De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat er een spoedeisend belang was dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigde. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan door A.B.J. van der Ham, in aanwezigheid van griffier S.W. Munneke, en werd openbaar uitgesproken op 17 november 2014.