In deze zaak heeft verzoekster, die sinds 16 juli 2013 als productiemedewerkster werkzaam was, op 19 juli 2013 haar werkzaamheden gestaakt vanwege oorsuizen, hart- en psychische klachten. Na haar ziekmelding heeft een verzekeringsarts vastgesteld dat zij per 21 augustus 2013 hersteld was en geschikt voor haar arbeid. De ZW-uitkering van verzoekster werd per die datum beëindigd. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland - West-Brabant heeft in haar uitspraak van 4 juli 2014 het beroep van verzoekster tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij zij het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen als zorgvuldig heeft beoordeeld.
Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij zij betwist dat het Uwv haar belastbaarheid op de datum in geding juist heeft vastgesteld. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De voorzieningenrechter heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in overweging genomen en geconcludeerd dat er geen beletselen zijn om ook in de hoofdzaak onmiddellijk uitspraak te doen.
De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoekster tegen de medische beoordeling van het Uwv verworpen en bevestigd dat verzoekster per 21 augustus 2013 geschikt was voor haar maatgevende arbeid. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.