ECLI:NL:CRVB:2014:3753
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op een Wet WIA-uitkering en de medische grondslag van het bestreden besluit
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een Wet WIA-uitkering aan appellante, die zich ziek had gemeld na haar bevalling in 2009. Appellante, die als kinderleidster werkte, had psychische klachten en darmklachten. De verzekeringsarts concludeerde dat zij op basis van haar beperkingen niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag voor een uitkering. Het Uwv bevestigde deze beslissing in een bestreden besluit, waartegen appellante in beroep ging.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep ongegrond, en appellante ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 3 oktober 2014 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door een advocaat. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante, waaronder de stelling dat er geen zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden, overwogen. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen bewijs was voor ernstiger beperkingen dan door het Uwv was aangenomen. De medische onderzoeken waren zorgvuldig uitgevoerd en de argumenten van appellante waren niet onderbouwd met objectieve gegevens.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid en het recht op uitkeringen op basis van de Wet WIA.