ECLI:NL:CRVB:2014:3751

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2014
Publicatiedatum
14 november 2014
Zaaknummer
12-6576 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en geschiktheid voor maatgevende arbeid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het recht op een WIA-uitkering werd afgewezen. Appellante, die als medewerker huishouding en services werkte, meldde zich ziek met migraineklachten. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts werd geconcludeerd dat zij geschikt was voor stressbeperkt werk, met bepaalde beperkingen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) stelde vast dat appellante met ingang van 24 december 2011 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. In de bezwaarprocedure werd de conclusie van de verzekeringsarts bevestigd door een verzekeringsarts bezwaar en beroep, die ook geen aanleiding zag om de belastbaarheid van appellante in twijfel te trekken.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, omdat er geen aanwijzingen waren dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd. Appellante herhaalde in hoger beroep haar eerdere gronden, maar de Raad voor de Rechtspraak onderschreef de overwegingen van de rechtbank. De Raad concludeerde dat appellante op de datum in geding geschikt was voor haar maatgevende arbeid en dat er geen gronden waren om dit standpunt te weerleggen. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak werd gedaan door R.E. Bakker, met K. de Jong als griffier, en vond plaats op 14 november 2014.

Uitspraak

12/6576 WIA
Datum uitspraak: 14 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
31 oktober 2012, 12/4347 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. Kuijper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2014. Voor appellante is verschenen mr. Kuijper. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. de Rooij-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als medewerker huishouding en services voor (gemiddeld) 4,03 uur per week toen zij zich met ingang van 5 september 2009 heeft ziek gemeld met migraineklachten.
1.2.
Naar aanleiding van haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellante onderzocht door een verzekeringsarts. Deze heeft anamnese afgenomen en de klachten in kaart gebracht. De verzekeringsarts heeft, met (achteraf) kennisname van een brief van 14 december 2011 van PsyQ, geconcludeerd dat appellante geschikt is voor stressbeperkt, enigszins bekkensparend werk. Er gelden beperkingen ten aanzien van lawaai en fel licht. Preventief dient overwerk vermeden te worden vanwege een psychische kwetsbaarheid. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 november 2011. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens geconcludeerd dat appellante rekening houdend met de beperkingen in de FLM geschikt is voor haar maatgevende functie. Daarnaast zijn er functies geselecteerd die in overeenstemming zijn met de voor appellante geldende FML. In die functies kan appellante een zodanig inkomen verdienen dat in vergelijking met de laatstelijk door haar verrichte functie een verlies aan verdiencapaciteit resteert van minder dan 35%. Bij besluit van 8 december 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 24 december 2011 geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering, omdat zij geschikt is voor het laatstelijk verrichte eigen werk en daarom minder dan 35% arbeidsongeschikt is te achten.
1.3.
In de bezwaarprocedure heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier bestudeerd en een aanvullend medisch onderzoek verricht. Voorts heeft hij informatie van de neuroloog betrokken bij zijn onderzoek. De hoofdpijnklachten passen meer bij spanningsklachten, wat overeenkomt met de informatie van de neuroloog. In zijn rapport van 17 april 2012 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat hij zich kan verenigen met de voor appellante door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid. In het licht van de lage frequentie van arbeid, bij beperkte duur, acht hij appellante ingaande
24 december 2011, geschikt voor haar maatgevende arbeid. Bij besluit van 26 april 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van
8 december 2011 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft - kort samengevat - geen aanleiding gezien het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. De rechtbank heeft evenmin aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid of de volledigheid van de rapporten van de verzekeringsartsen. De door appellante aangevoerde grond dat haar migraineklachten haar dusdanig beperken dat zij haar eigen werk niet kan verrichten, is niet onderbouwd met medisch objectiveerbare stukken. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat de arbeidsdeskundige overtuigend heeft gemotiveerd dat de belasting in de maatgevende arbeid de mogelijkheden van appellante, zoals neergelegd in de FML van 24 november 2011, niet overschrijdt.
3. Appellante heeft in hoger beroep haar eerdere in bezwaar en beroep aangevoerde gronden herhaald. Zij is onveranderd van mening dat het Uwv bij de besluitvorming onvoldoende rekening heeft gehouden met de onvoorspelbaarheid van de migraineklachten. Zij acht zich niet dan wel slechts zeer beperkt belastbaar voor arbeid en dient hierdoor volledig en duurzaam arbeidsongeschikt te worden verklaard. Voorts zijn de door de arbeidsdeskundige voor appellante geselecteerde functies gelet op haar beperkingen niet passend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van de gronden die al in beroep zijn aangevoerd. De rechtbank heeft die gronden afdoende besproken en heeft genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De overwegingen van de rechtbank worden volledig onderschreven. Ook in hoger beroep heeft appellante haar standpunt dat zij meer beperkt is dan aangenomen door de verzekeringsartsen niet met medische gegevens onderbouwd.
4.2.
Aan de arbeidskundige kant van het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellante op de datum in geding geschikt is om haar maatgevende arbeid, als medewerker huishouding en services gedurende (gemiddeld) 4,03 uur, te kunnen verrichten. Evenmin is kunnen blijken van gronden om dit standpunt voor onjuist te houden. Nu de primaire grondslag van het bestreden besluit stand houdt, behoeft de subsidiaire grond, de geschiktheid voor de door appellante geselecteerde de functies, geen bespreking.
4.3.
Conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2014.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) K. de Jong

IJ