ECLI:NL:CRVB:2014:375

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 februari 2014
Publicatiedatum
11 februari 2014
Zaaknummer
12-5649 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na langdurig verblijf in het buitenland zonder acute noodsituatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De appellante had langer dan de toegestane dertien weken in het buitenland verbleven, wat leidde tot de intrekking van haar bijstandsuitkering. De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren voor het bestaan van een acute noodsituatie of levensbedreigende omstandigheden die het verlenen van bijstand noodzakelijk maakten. Appellante had in oktober 2011 een malaria-aanval gehad en was vier dagen opgenomen in een ziekenhuis in Kameroen. Na haar ontslag uit het ziekenhuis had zij echter niet aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat was om vóór 8 november 2011 terug te reizen naar Nederland. De Raad concludeerde dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor bijstandsverlening en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad benadrukte dat voor het bestaan van zeer dringende redenen, zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB, moet worden aangetoond dat er sprake is van een acute noodsituatie die niet op een andere manier kan worden verholpen. De door appellante overgelegde medische gegevens gaven geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake was van een dergelijke situatie. De uitspraak werd gedaan door W.F. Claessens, met T.A. Meijering als griffier.

Uitspraak

12/5649 WWB
Datum uitspraak: 11 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 september 2012, 12/3054 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Wageningen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.T.G. van Engelen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 13/684 WWB, plaatsgevonden op
10 december 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Engelen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.M.J. Borgart en mr. M.M.A. Rijnders. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellante ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 15 november 2011, voor zover van belang, en na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
14 mei 2012 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellante met ingang van
8 november 2011 ingetrokken. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante met ingang van 8 november 2011 langer dan de voor haar toegestane duur van dertien weken in het buitenland heeft verbleven. Vanaf die datum heeft appellante geen recht op bijstand. Zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB doen zich niet voor.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat in haar geval sprake is van zeer dringende redenen als hiervoor bedoeld, zodat het college genoodzaakt was bijstand te verlenen. Daartoe heeft appellante, samengevat en onder verwijzing naar een aantal medische gegevens, naar voren gebracht dat zij tijdens haar verblijf in Kameroen een ernstige malaria-aanval had gekregen, dat ze in verband daarmee vanaf 18 oktober 2011 vier dagen in het ziekenhuis heeft gelegen en dat ze na ontslag uit het ziekenhuis medicatie moest slikken, op 27 november 2011 voor controle terug moest komen en pas op 17 december 2011 een vlucht naar Nederland kon boeken.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 8 november 2011 tot en met 15 november 2011, de datum van het intrekkingsbesluit (beoordelingsperiode).
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante in de beoordelingsperiode niet in Nederland verbleef en dat zij vanaf 8 november 2011 langer dan de voor haar toegestane duur in het buitenland verbleef. Evenmin is in geschil dat op grond van het bepaalde in de artikelen 11 en 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de WWB appellante in de beoordelingsperiode geen recht op bijstand had. In geschil is of appellante tijdens de beoordelingsperiode in verband met het bepaalde in artikel 16, eerste lid, van de WWB recht op bijstand had.
4.3.
Voor zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 1 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK6576) is een acute noodsituatie aan de orde indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch- of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
4.4.
De door appellante overgelegde medische gegevens bieden geen aanknopingspunten voor het bestaan van een acute noodsituatie en/of levensbedreigende omstandigheden en duiden evenmin op een absoluut beletsel om tijdig terug te reizen naar Nederland. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij na haar ziekenhuisopname in Kameroen op 18 oktober 2011 in verband met malaria niet in staat was vóór 8 november 2011 naar Nederland terug te reizen. Appellante heeft ter zitting verklaard dat zij na die ziekenhuisopname van vier dagen bij haar familie thuis heeft verbleven en verzorgd is. Na twee weken was zij weer in staat wat te doen. Van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB was dan ook geen sprake.
4.5.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaat. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2014.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) T.A. Meijering

HD