ECLI:NL:CRVB:2014:375
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand na langdurig verblijf in het buitenland zonder acute noodsituatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De appellante had langer dan de toegestane dertien weken in het buitenland verbleven, wat leidde tot de intrekking van haar bijstandsuitkering. De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren voor het bestaan van een acute noodsituatie of levensbedreigende omstandigheden die het verlenen van bijstand noodzakelijk maakten. Appellante had in oktober 2011 een malaria-aanval gehad en was vier dagen opgenomen in een ziekenhuis in Kameroen. Na haar ontslag uit het ziekenhuis had zij echter niet aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat was om vóór 8 november 2011 terug te reizen naar Nederland. De Raad concludeerde dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor bijstandsverlening en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad benadrukte dat voor het bestaan van zeer dringende redenen, zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB, moet worden aangetoond dat er sprake is van een acute noodsituatie die niet op een andere manier kan worden verholpen. De door appellante overgelegde medische gegevens gaven geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake was van een dergelijke situatie. De uitspraak werd gedaan door W.F. Claessens, met T.A. Meijering als griffier.