ECLI:NL:CRVB:2014:3746

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2014
Publicatiedatum
14 november 2014
Zaaknummer
12-5725 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en psychische klachten in het kader van WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Zwolle-Lelystad. Appellante, die sinds 1995 een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), heeft zich in 2008 opnieuw arbeidsongeschikt gemeld vanwege psychische klachten. De verzekeringsarts heeft echter geen ernstige psychiatrische aandoening kunnen vaststellen en heeft appellante onveranderd voor 15 tot 25% arbeidsongeschikt geacht. De rechtbank heeft de bevindingen van psychiater Tessel als doorslaggevend beschouwd, vooral omdat appellante in beroep geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om te reageren op de expertise.

De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar psychische klachten ernstiger zijn dan door de verzekeringsartsen is vastgesteld. De psychiater heeft in zijn rapport duidelijk gemaakt dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor een ernstige psychiatrische aandoening. De Raad concludeert dat appellante haar stelling dat zij meer beperkt is dan aangenomen, niet heeft onderbouwd met medische gegevens. Hierdoor wordt het hoger beroep afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of schadevergoeding.

Uitspraak

12/5725 WIA
Datum uitspraak: 14 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
12 oktober 2012, 12/76 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.J.A. van Dijk, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. N. Abalhag. Voorts was aanwezig, [naam neef], neef van appellante. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontvangt sinds 1995 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2.
In december 2008 heeft appellante zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld vanwege psychische klachten. Naar aanleiding van deze melding is appellante, die werd begeleid door haar neef, op 19 april 2011 onderzocht door de verzekeringsarts. Tijdens afname van de anamnese en onderzoek van de psyche heeft de verzekeringsarts een grote discrepantie vastgesteld tussen de wijze waarop appellante zich tijdens de aanwezigheid van de neef heeft gepresenteerd en na diens vertrek. Nadat de neef de spreekkamer van de verzekeringsarts heeft verlaten, verandert appellante na een aanvankelijke passieve houding in een vrouw die normaal communiceert. De verzekeringsarts kan de geclaimde ernstige psychiatrische aandoening waarover appellantes behandelaar spreekt, niet objectiveren. De psychische klachten die aanwezig zijn, geven geen aanleiding tot het aannemen van beperkingen ten aanzien van arbeid. De Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) uit de eerdere beoordeling op
2 november 2005 is nog steeds geldig en is op 19 april 2011 geactualiseerd. Na arbeidskundig onderzoek, waarbij de arbeidsdeskundige functies heeft geselecteerd rekening houdend met de beperkingen in de FML, heeft het Uwv bij besluit van 30 mei 2011 appellante onveranderd voor 15 tot 25% arbeidsongeschikt geacht.
1.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante op de hoorzitting gezien en heeft aanvullend lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. Gelet op de passieve presentatie van appellante ten tijde van het onderzoek door de verzekeringsarts als ook tijdens de hoorzitting en het aanvullend onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, heeft deze arts uit zorgvuldigheidsoverwegingen besloten tot een psychiatrische expertise. Omdat appellante tot drie maal toe een uitnodiging om op de expertise te verschijnen heeft afgezegd, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de aanvraag om expertise ingetrokken. Voorts is deze arts overgegaan tot heroverweging, waarbij zij de informatie uit de behandelend sector alsmede de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts en die van haarzelf, heeft meegewogen. Zij is tot de conclusie gekomen dat bij appellante geen sprake is van een ernstige psychiatrische aandoening, waardoor er geen beperkingen zijn ten aanzien van het verrichten van arbeid. In overeenstemming met dit rapport is het bezwaar tegen het besluit van 19 december 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1.
In een tussenuitspraak heeft de rechtbank het Uwv alsnog opdracht gegeven een psychiatrische expertise te doen verrichten. Het Uwv heeft vervolgens expertise gevraagd aan psychiater E.M. Tessel. Psychiater Tessel heeft op 21 juni 2012 zijn bevindingen gerapporteerd. In dit rapport heeft psychiater Tessel geconcludeerd dat, ook met behulp van een tolk, het niet mogelijk is een betrouwbare anamnese af te nemen en goed onderzoek te verrichten. Er is sprake van een consequente minimalistische beantwoording van zelfs de meest basale vragen. Hoewel een definitieve diagnostiek niet kon plaatsvinden, is wél te stellen dat het beeld niet duidelijk past bij een neurologische of ernstige psychiatrische aandoening, noch bij eventuele bijwerkingen van de medicatie. De conclusie van psychiater Tessel is dat als gevolg van non-coöperatie het onderzoek onmogelijk wordt gemaakt. Aldus kan geen goed onderbouwde diagnostische conclusie worden getrokken en dient te diagnostiek uitgesteld te worden.
2.2.
Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 12 juli 2012 aanvullend gerapporteerd dat het geschetste beeld van de psychiater overeenkomt met hetgeen in verzekeringsgeneeskundige rapporten al werd vastgesteld en dat non-coöperatie het onderzoek onmogelijk maakt. Er zijn geen objectieve gegevens naar voren gekomen die aanleiding vormen om bij appellante aanvullende beperkingen aan te nemen. Hierop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat het standpunt zoals neergelegd in het bestreden besluit, gehandhaafd kan blijven.
2.3.
Appellante heeft van de door de rechtbank geboden gelegenheid te reageren op de stukken, geen gebruik gemaakt.
2.4.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank psychiater Tessel in zijn oordeel en in lijn daarmee het standpunt van de verzekeringsartsen, gevolgd. Niet gebleken is dat aan het gedrag van appellante een ernstige psychiatrische aandoening ten grondslag ligt. De rechtbank acht deze conclusie begrijpelijk en overtuigend. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat in verband met haar psychische problematiek meer beperkingen dienen te worden aangenomen dan zijn neergelegd in de FML. Vervolgens heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij naast haar lichamelijke klachten, ernstige psychische klachten heeft waarmee onvoldoende rekening is gehouden. Appellante vraagt zich af hoe de deskundige tot de conclusie kon komen dat er geen sprake is van een ernstige psychiatrische of neurologische aandoening, terwijl hij te kennen geeft dat hij geen duidelijk beeld van appellante kan krijgen. De conclusies van de deskundige worden niet gedragen door een juiste en kenbare motivering.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Het oordeel en de overwegingen waartoe de rechtbank is gekomen bij de aangevallen uitspraak worden onderschreven. De rechtbank heeft op juiste gronden doorslaggevende betekenis toegekend aan de bevindingen van psychiater Tessel, te meer omdat appellante in beroep geen gebruik heeft gemaakt van de door de rechtbank geboden gelegenheid nog te reageren op de expertise. Dat de conclusies van de deskundige een kenbare motivering ontberen, wordt niet onderschreven. Psychiater Tessel heeft in zijn rapport van 21 juni 2012 inzichtelijk en overtuigend te kennen gegeven op basis van welke onderzoeksbevindingen hij in zijn psychiatrisch onderzoek tot de conclusie is gekomen dat het beeld niet duidelijk past bij een neurologische of ernstige psychiatrische aandoening. Daartoe heeft hij geconstateerd dat het bewustzijn van appellante helder is en er geen objectiveerbare aandachtstoornissen zijn. Hij kan geen ernstige cognitieve stoornissen objectiveren, noch tekenen van agitatie of motorische onrust bij appellante constateren. Hallucinatoir gedrag ontbreekt en evenmin zijn er zichtbare of merkbare somatische equivalenten. Er zijn geen evidente wanen of preoccupaties. De stemming is normofoon bij een verminderd modulerend affect, dat theatraal aandoet. Er zijn geen suïcidale uitingen of gedragingen en de impulscontrole is ongestoord. Voorts beschouwt hij de beperkte contactlegging met hem inconsistent met de intensere contactlegging met de tolk of neef. Op basis van deze bevindingen is de psychiater overtuigend en inzichtelijk tot zijn conclusie gekomen, als ook dat als gevolg van
non-coöperatie het onderzoek onmogelijk is gemaakt.
4.3.
Het ligt vervolgens op de weg van appellante om haar stelling in hoger beroep dat bij haar sprake is van ernstige psychische klachten, aannemelijk te maken. Daarin is appellante niet geslaagd. Appellante heeft, nadat zij ook bij de rechtbank daartoe nog in de gelegenheid is gesteld, geen medische stukken ingebracht ter onderbouwing van haar stellingen. In hoger beroep heeft appellante evenmin nadere medische stukken ter onderbouwing van haar standpunt ingebracht. In de beschikbare medische stukken zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat de beperkingen van appellante zowel ten aanzien van haar psychische als haar lichamelijke klachten, zoals neergelegd in de FML van 19 april 2011, onjuist zijn. Nu appellante haar stelling dat zij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen noch in beroep noch in hoger beroep heeft onderbouwd met medische gegevens, leidt dit tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. Dit brengt mee dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.4.
Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen dient het verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2014.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) K. de Jong

IJ