ECLI:NL:CRVB:2014:3711
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- J.C. Hoogendoorn
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring van het beroep wegens het ontbreken van gronden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Het beroep was ingesteld door een appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.J.C. van Haren, tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 24 november 2010, waarin de bezwaren van de appellant tegen eerdere besluiten ongegrond werden verklaard. De rechtbank had het beroep van de appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift geen gronden van beroep bevatte en de appellant niet binnen de gestelde termijn de gronden had ingediend.
De appellant voerde in hoger beroep aan dat hij de gronden van beroep op 14 februari 2013 had opgesteld, maar deze niet tijdig had ingediend vanwege een omissie op kantoor. Hij stelde dat de rechtbank had kunnen afzien van de niet-ontvankelijkverklaring, omdat de beroepsgronden alsnog tijdens de zitting naar voren hadden kunnen worden gebracht. Het Uwv betwistte dit en stelde dat het indienen van gronden een voorwaarde is voor een goede procesorde en dat het niet indienen van gronden een goed verloop van de procedure in de weg staat.
De Raad overwoog dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroepschrift de gronden van beroep moet bevatten en dat de rechtbank bevoegd was om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de appellant niet aan de gestelde termijn had voldaan. De Raad concludeerde dat de rechtbank in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik had kunnen maken en bevestigde de eerdere uitspraak. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat daarvoor geen aanleiding bestond.