ECLI:NL:CRVB:2014:3711

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
13-6255 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van het beroep wegens het ontbreken van gronden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Het beroep was ingesteld door een appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.J.C. van Haren, tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 24 november 2010, waarin de bezwaren van de appellant tegen eerdere besluiten ongegrond werden verklaard. De rechtbank had het beroep van de appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift geen gronden van beroep bevatte en de appellant niet binnen de gestelde termijn de gronden had ingediend.

De appellant voerde in hoger beroep aan dat hij de gronden van beroep op 14 februari 2013 had opgesteld, maar deze niet tijdig had ingediend vanwege een omissie op kantoor. Hij stelde dat de rechtbank had kunnen afzien van de niet-ontvankelijkverklaring, omdat de beroepsgronden alsnog tijdens de zitting naar voren hadden kunnen worden gebracht. Het Uwv betwistte dit en stelde dat het indienen van gronden een voorwaarde is voor een goede procesorde en dat het niet indienen van gronden een goed verloop van de procedure in de weg staat.

De Raad overwoog dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroepschrift de gronden van beroep moet bevatten en dat de rechtbank bevoegd was om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de appellant niet aan de gestelde termijn had voldaan. De Raad concludeerde dat de rechtbank in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik had kunnen maken en bevestigde de eerdere uitspraak. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat daarvoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

13/6255 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
4 oktober 2013, 12/1983 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J.C. van Haren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2014. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 24 november 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 20 augustus 2010 en 24 augustus 2010 ongegrond verklaard.
1.2.
De gemachtigde van appellant heeft op 5 juni 2012 per fax beroep ingesteld tegen het bestreden besluit bij de rechtbank met de mededeling dat hij niet in staat is de gronden van beroep in te dienen en met een verzoek om uitstel voor het indienen van de gronden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit
niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift van 5 juni 2012 geen gronden van beroep bevat en dat de door de rechtbank gegeven termijn voor herstel van dit verzuim ongebruikt is verstreken.
3.1.
In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellant herhaald dat hij de beroepsgronden op 14 februari 2013 heeft opgesteld maar dat deze in verband met een omissie op kantoor niet per fax of op een andere wijze bij de rechtbank zijn ingediend. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank kan afzien van zijn bevoegdheid om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren als het verzuim een goed verloop van de procedure niet in de weg staat. Omdat de rechtbank de zaak ter behandeling naar een terechtzitting had verwezen, hadden de beroepsgronden alsnog tijdens de zitting bij de rechtbank naar voren kunnen worden gebracht.
3.2.
Het Uwv heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat uit de wetgeving en uit rechtspraak van de Raad blijkt dat het indienen van beroepsgronden een voorwaarde is om te kunnen komen tot een inhoudelijke oordeelsvorming met betrekking tot een aan de rechter voorgelegd geschil. Het niet indienen van gronden staat een goed verloop van een procedure in de weg omdat er geen zinvolle voorbereiding van de procedure kan plaatsvinden. Het pas ter zitting kenbaar maken van de gronden van beroep is in strijd met de goede procesorde.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat het beroepschrift de gronden van het beroep. Artikel 6:6 van de Awb, voor zover hier van belang, bepaalt dat indien niet is voldaan aan artikel 6:5 het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het herstel te verzuimen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.2.
Bij aangetekende brief van 17 december 2012 heeft de rechtbank de gemachtigde van appellant in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken de gronden van het beroep in te dienen. Daarin is tevens vermeld dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren als appellant niet aan dit verzoek voldoet en ook niet binnen de gestelde termijn een verzoek om uitstel indient. Appellant heeft op 14 januari 2013 de rechtbank om uitstel verzocht voor de indiening van gronden. De rechtbank heeft het gevraagde uitstel schriftelijk verleend tot en met 15 februari 2013 met de vermelding: “Als u niet op tijd reageert, kan de rechtbank uw beroep niet-ontvankelijk verklaren. Dat wil zeggen dat uw beroep niet inhoudelijk wordt beoordeeld en dat de procedure wordt beëindigd.”. De gemachtigde van appellant heeft ook deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan. Dit betekent dat de gronden van beroep niet binnen de daartoe gestelde termijn zijn ingediend, zodat de rechtbank bevoegd was om het beroep met toepassing van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk te verklaren.
4.3.
Gelet op de aangevoerde gronden in hoger beroep ligt de vraag voor of de rechtbank in redelijkheid van de bevoegdheid om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren gebruik heeft kunnen maken. De door appellant aangevoerde redenen, dat hij de beroepsgronden had opgesteld maar heeft nagelaten deze naar de rechtbank te faxen, heeft de rechtbank terecht niet als reden aangemerkt die een verontschuldiging vormen voor het verzuim omdat daarmee niet schriftelijk wordt gemaild om welke reden die beroepsgronden niet konden worden verzonden. Ten aanzien van de hoger beroepsgrond van appellant dat hij de gronden van beroep tijdens de zitting bij de rechtbank naar voren had kunnen brengen, wordt het standpunt van het Uwv in 3.2 onderschreven. De rechtbank heeft in redelijkheid kunnen besluiten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) J.C. Hoogendoorn

HD