ECLI:NL:CRVB:2014:3704

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
13-209 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding in WAO-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant, die sinds 2002 een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), had een verzoek ingediend om terug te komen op het bij de toekenning van zijn WAO-uitkering vastgestelde dagloon. Dit verzoek werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen. Het bezwaar van de appellant tegen deze afwijzing werd eveneens ongegrond verklaard.

Vervolgens heeft de appellant op 29 december 2010 opnieuw verzocht om een herberekening van zijn dagloon, maar het Uwv bevestigde op 11 januari 2011 dat het dagloon correct was berekend. De rechtbank ontving op 22 november 2011 een beroepschrift van de appellant, dat uiteindelijk als bezwaar tegen het besluit van 11 januari 2011 werd behandeld. Het Uwv verklaarde dit bezwaar op 13 maart 2012 niet-ontvankelijk wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, omdat hij het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn van zes weken had ingediend.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn eerdere argumenten, maar de Raad oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de appellant niet had aangetoond dat hij gedurende de bezwaartermijn niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door voorzitter H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van griffier J.C. Hoogendoorn.

Uitspraak

13/209 WAO
Datum uitspraak: 12 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
28 november 2012, 12/3368 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2014. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt sinds 2002 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Een verzoek van appellant om terug te komen van het bij toekenning van de WAO-uitkering vastgestelde dagloon, heeft het Uwv na een inhoudelijke beoordeling bij besluit van 9 mei 2007 afgewezen. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 1 november 2007 ongegrond verklaard.
1.2.
Appellant heeft het Uwv op 29 december 2010 opnieuw verzocht om een herberekening van zijn dagloon. Bij besluit van 11 januari 2011 heeft het Uwv na onderzoek besloten dat het dagloon in 2002 juist is berekend.
1.3.
De rechtbank heeft op 22 november 2011 van appellant een beroepschrift ontvangen dat was gericht tegen de berekening van het dagloon. De rechtbank heeft het beroepschrift op
6 december 2012 doorgezonden naar het Uwv, die het in behandeling heeft genomen als een bezwaar tegen het besluit van 11 januari 2011.
1.4.
Bij besluit van 13 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 januari 2011 niet-ontvankelijk verklaard wegens
niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Vaststaat dat appellant het bezwaarschrift buiten de bezwaartermijn van zes weken heeft ingediend. In hetgeen appellant heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen reden gezien om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Appellant heeft niet aangetoond (aan de hand van medische stukken) dat hij vanaf 11 januari 2011 gedurende zes weken buiten staat is geweest een bezwaarschrift in te dienen of hulp in te roepen van derden. Naar het oordeel van de rechtbank doet zich geen situatie voor als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die in de weg zou staan aan een niet-ontvankelijkverklaring.
3.1.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor een weergave van de toepasselijke wettelijke bepalingen met betrekking tot het maken van bezwaar verwijst de Raad naar overweging 2 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Appellant heeft te laat bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 januari 2011. Daarom staat slechts ter beoordeling de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat die te late indiening niet verschoonbaar is.
4.3.
De rechtbank heeft terecht en op juiste gronden geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, zoals weergegeven in onderdeel 5 van de aangevallen uitspraak, worden onderschreven. Daaraan wordt nog toegevoegd dat, anderen dan appellant blijkens veronderstelt, ten aanzien van besluiten met betrekking tot het dagloon en de vaststelling van de maatman geen van de Awb afwijkende bezwaartermijn geldt. Appellant heeft hiertegen in hoger beroep geen nieuwe beroepsgronden aangevoerd. Evenmin heeft appellant medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij in verband met zijn gezondheidsproblematiek gedurende de gehele bezwaartermijn buiten staat was om tijdig bezwaar te maken. Volstaan wordt daarom te verwijzen naar de aangevallen uitspraak.
4.4.
Nu de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, zal de Raad, evenals de rechtbank, de beroepsgronden van appellant die zien op de herberekening van het dagloon en het maatmanloon onbesproken laten.
4.5.
Het hoger beroep van appellant slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter, in tegenwoordigheid van
J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
12 november 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) J.C. Hoogendoorn

MK