ECLI:NL:CRVB:2014:3703

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
12-6723 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WGA-vervolguitkering en beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant, die in 2004 ziek werd na een periode van werkloosheid, ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering, maar zijn WGA-vervolguitkering werd beëindigd. De rechtbank had geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die geen toename van beperkingen had vastgesteld. De appellant had in bezwaar aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn klachten, maar de rechtbank volgde dit standpunt niet. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat de verzekeringsarts de medische informatie correct had gewogen. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren voor het aannemen van verdergaande beperkingen en dat de eerdere beoordelingen van de verzekeringsartsen juist waren. De Raad wees ook het verzoek van de appellant om een onafhankelijk deskundige te raadplegen af, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak bevestigde dat de beëindiging van de WGA-vervolguitkering terecht was en dat de appellant geen recht had op een WIA-uitkering.

Uitspraak

12/6723 WIA, 14/2176 WIA
Datum uitspraak: 12 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage van
7 november 2012, 12/4549 (aangevallen uitspraak 1) en van 7 maart 2014, 13/8734 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.B. de Jong, advocaat, in beide gedingen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Gemachtigde van appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken heeft gevoegd plaatsgehad op 1 oktober 2014. Namens appellant is verschenen mr. De Jong. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam geweest als agrarisch medewerker voor 40 uur per week, heeft zich in 2004 vanuit een situatie dat hij uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontving ziek gemeld met klachten als gevolg van een virusaandoening en later psychische problematiek en klachten aan schouder en benen. Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is hem met ingang van 29 september 2006 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Vanaf
29 maart 2009 is appellant in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, hetgeen in rechte is bevestigd.
1.2.
Bij brief van 11 april 2011 heeft appellant door een toename van klachten een verzoek om herziening van zijn uitkering op grond van de Wet WIA ingediend. Na een medisch onderzoek, waarbij de verzekeringsarts heeft geoordeeld dat geen sprake is van een toename van beperkingen, heeft het Uwv appellant bij besluit van 9 november 2011 de
WGA-vervolguitkering ongewijzigd voortgezet.
1.3.
In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de been-, rug- en armklachten. Een brief van de neurochirurg van 2 januari 2012 werd meegezonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat uit de overgelegde informatie aanwijzingen blijken voor een radiculair syndroom en heeft hierin aanleiding gezien om met ingang van 11 april 2011 toegenomen beperkingen aan te nemen ten aanzien van onder meer zitten, staan, lopen, traplopen en buigen. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep na raadpleging van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem functies geselecteerd, op grond waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op minder dan 35%. Bij besluit van 20 april 2012 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard en tevens bepaald dat de WGA-vervolguitkering met ingang van 21 juni 2012 beëindigd wordt.
1.4.
Op 21 december 2012 heeft het Uwv een vragenformulier ontvangen waarin appellant melding heeft gemaakt van een toename van diverse lichamelijke klachten (knie, schouder, rug, nek, hart, maag, lever en tevens moeheidsklachten en vaatproblemen) en psychische problematiek. De verzekeringsarts heeft de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
11 april 2011 ongewijzigd van toepassing geacht. Na functieselectie heeft de arbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 12%. Bij besluit van
15 maart 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan.
1.5.
In bezwaar tegen het besluit van 15 maart 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep desgevraagd informatie van de behandelende sector ontvangen en op basis daarvan appellant verdergaand beperkt geacht. Appellant is aangewezen geacht op werk zonder verhoogd persoonlijk risico en op werk waarin weinig of geen rechtstreeks contact met klanten of patiënten plaatsvindt. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een urenbeperking aangenomen tot 4 uur per dag, 20 uur per week. Na onderzoek door de bezwaararbeidsdeskundige, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 52%, is het bezwaar bij besluit van 20 september 2013 (bestreden besluit 2) gegrond verklaard en is aan appellant met ingang van 21 december 2012 een WGA-vervolguitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
2.1.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om appellant te volgen in zijn stelling dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten. De in beroep overgelegde medische informatie, waarbij het gaat om onder meer verwijsbrieven van de huisarts naar de dermatoloog, de orthopeed en de neuroloog, maken de beoordeling niet anders. Verder heeft de rechtbank de verzekeringsartsen gevolgd in hun standpunt dat een eerder wel gestelde urenbeperking niet langer aangewezen is.
2.2.
Bij aangevallen uitspraak 2 is het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de medische informatie van de behandelende sector kenbaar bij de beoordeling is meegewogen en gemotiveerd is aangegeven waarom de informatie geen aanleiding geeft tot het aannemen van meer beperkingen. Verder ontbreekt volgens de rechtbank een medische onderbouwing voor het aannemen van een verdergaande urenbeperking.
3.1.
In hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 heeft appellant de eerder ingediende gronden van bezwaar en beroep herhaald en de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige te raadplegen.
3.2.
In het hoger beroepschrift gericht tegen aangevallen uitspraak 2 heeft appellant aangevoerd dat het Uwv meer beperkingen had moeten aannemen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. In verband met de depressieve klachten heeft appellant verwezen naar het toepasselijke verzekeringsgeneeskundige protocol. Verder is de door het Uwv vastgestelde urenbeperking volgens appellant niet toereikend. Voor de zitting heeft appellant een besluit en het onderliggende arbeidskundige rapport van het Uwv ingezonden, waarbij zijn WIA-uitkering vanaf 1 november 2014 is gewijzigd.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank op goede gronden geen aanknopingspunten gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de beperkingen als vastgelegd in de FML van
29 maart 2009. Appellant is terecht niet gevolgd in zijn stelling dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten van rug, been, vaten en knie. Wat betreft de stelling van appellant dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen wordt overwogen dat de verzekeringsarts heeft toegelicht dat er geen reden is voor een urenbeperking, omdat geen sprake meer was van verminderde energie als gevolg van een lichamelijke aandoening of op psychische gronden. De virale leverinfectie was in remissie. De onderbouwing van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat een urenbeperking vanaf 11 april 2011 niet aan de orde is, wordt niet onjuist geacht. Wat betreft de door appellant in beroep overgelegde stukken, die de rechtbank buiten beschouwing heeft gelaten, wordt overwogen dat deze stukken de beoordeling niet anders maken. Het betreft namelijk oproepberichten voor afspraken bij specialisten ruim na de datum in geding, waarin geen aanknopingspunten te vinden zijn voor het standpunt dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. Voor het raadplegen van een deskundige bestaat geen aanleiding.
4.3.
Ook het door de rechtbank in aangevallen uitspraak 2 gegeven oordeel is juist. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na kennisneming van de informatie van de behandelende sector in zijn rapport van 22 augustus 2013 de opgevraagde informatie beschreven en toegelicht op grond waarvan de informatie al dan niet reden is geweest voor aanpassing van de FML. Zo is mede in verband met de knieoperatie in oktober 2012 een nadere beperking aangenomen op het aspect vermijden van persoonlijk risico en is uit preventief oogpunt vanwege de pijnklachten en de slaapproblemen, waarvoor appellant zich in november 2012 tot de neuroloog had gewend, een urenbeperking aangenomen tot 4 uur per dag en 20 uur per week. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een aanvullende beperking aangenomen vanwege de gestelde problemen in de regulatie van boosheid. In de beschikbare gegevens zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het aannemen van verdergaande beperkingen. De omstandigheid dat aan appellant met ingang van 1 november 2014 een WGA-loonaanvullingsuitkering is toegekend in verband met toegenomen beperkingen maakt de beoordeling niet anders, omdat dit besluit ziet op een datum geruime tijd na de data in geding. Ook in deze zaak is er geen aanleiding voor het bezoeken van een deskundige.
4.4.
De Raad komt dan ook tot de slotsom dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken 1 en 2 niet slaagt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken 1 en 2.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) J.C. Hoogendoorn

HD