ECLI:NL:CRVB:2014:3703
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WGA-vervolguitkering en beoordeling van medische beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant, die in 2004 ziek werd na een periode van werkloosheid, ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering, maar zijn WGA-vervolguitkering werd beëindigd. De rechtbank had geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die geen toename van beperkingen had vastgesteld. De appellant had in bezwaar aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn klachten, maar de rechtbank volgde dit standpunt niet. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat de verzekeringsarts de medische informatie correct had gewogen. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren voor het aannemen van verdergaande beperkingen en dat de eerdere beoordelingen van de verzekeringsartsen juist waren. De Raad wees ook het verzoek van de appellant om een onafhankelijk deskundige te raadplegen af, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak bevestigde dat de beëindiging van de WGA-vervolguitkering terecht was en dat de appellant geen recht had op een WIA-uitkering.