ECLI:NL:CRVB:2014:3692
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- A.M. Overbeeke
- C.J. Waterbolk
- Rechtspraak.nl
Weigering langdurigheidstoeslag op basis van inkomen uit bijstand, loon en ziektewetuitkering
In deze zaak gaat het om de weigering van een langdurigheidstoeslag aan appellanten, die gedurende een referteperiode van 36 maanden verschillende inkomstenbronnen hadden, waaronder bijstandsuitkeringen, loon uit dienstbetrekking en een ziektewetuitkering. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellanten niet voldoen aan de langdurig-laag-inkomenseis, omdat zij in één van de vier peilmaanden een inkomen hadden dat hoger was dan 110% van de bijstandsnorm voor gehuwden. De zaak is een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep van appellanten tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zwolle ongegrond had verklaard.
De Raad stelt vast dat appellanten tot 1 juli 2010 bijstand ontvingen en dat appellant vanaf die datum in dienstverband werkte, dat eindigde op 1 juli 2011. Na deze datum ontving hij een ziektewetuitkering. Het college had in 2011 een langdurigheidstoeslag toegekend, maar de aanvraag voor 2012 werd afgewezen omdat de inkomsten in de referteperiode te hoog waren. De rechtbank oordeelde dat de uitleg en toepassing van de verordening door het college aanvaardbaar was.
In hoger beroep voerden appellanten aan dat er sprake was van wisselende inkomsten en dat het inkomen in de peilmaanden niet representatief was. De Raad oordeelt echter dat de systematiek van de verordening niet onaanvaardbaar is en dat de appellanten niet kunnen worden gevolgd in hun betoog over wisselende inkomsten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af, omdat de appellanten niet voldoen aan de voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag.