ECLI:NL:CRVB:2014:3685

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
11 november 2014
Zaaknummer
13-6161 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijk verklaring bezwaar bijzondere bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de niet-ontvankelijk verklaring van een bezwaar dat appellant, vertegenwoordigd door R.V. Tjon, had ingediend tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almere. Het college had op 4 september 2012 bijzondere bijstand verleend voor woninginrichting, maar had het bezwaar van appellant tegen de weigering van bijzondere bijstand voor kleding niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat appellant niet tijdig bezwaar had gemaakt, maar de Raad kwam tot de conclusie dat appellant wel degelijk vóór het verstrijken van de bezwaartermijn bezwaar had gemaakt. De Raad oordeelde dat de rechtbank dit niet had onderkend en dat de zaak inhoudelijke behandeling door de rechtbank behoeft. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Midden-Nederland voor verdere behandeling. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 974,-, en moet het college het griffierecht van € 118,- vergoeden aan appellant.

Uitspraak

13/6161 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 november 2013, 13/187 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft R.V. Tjon hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2014. Namens appellant is Tjon verschenen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 4 september 2012, voor zover van belang, heeft het college appellant bijzondere bijstand verleend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van woninginrichting tot een bedrag van € 132,20 in de vorm van een geldlening en geweigerd appellant bijzondere bijstand te verlenen voor de kosten van kleding. Met een op 11 oktober 2012 gedagtekend faxbericht, waarop van gemeentewege een ontvangststempel “DIV. ONTVANGEN d.d. 23 oktober 2012” is geplaatst, heeft Tjon, handelend onder de naam Buro Bezwaar en Beroep te Almere, namens appellant bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2.
Bij besluit van 21 november 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 4 september 2012 in zoverre gegrond verklaard dat bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting om niet wordt verleend tot een bedrag van € 158,40.
2.1.
Hangende het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep, heeft de rechtbank het college meegedeeld dat het er op grond van de gedingstukken op lijkt dat appellant niet binnen de wettelijke termijn bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 4 september 2012, met de vraag waarom het college het bezwaar ontvankelijk heeft geacht. Bij brief van
4 april 2013 heeft het college bericht dat de rechtbank terecht heeft gesteld dat het bezwaar tegen het besluit van 4 september 2012 niet-ontvankelijk is en dat dit per abuis niet is opgemerkt.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - ambtshalve oordelend - het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het bezwaar tegen het besluit van
4 september 2012 alsnog niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Hieraan heeft de rechtbank het volgende ten grondslag gelegd. Tjon heeft geen bewijs geleverd van de gestelde verzending per fax van het bezwaarschrift op 12 oktober 2012. Weliswaar had Tjon met R. van Daalen (D), een voormalige medewerker van de afdeling bezwaar en beroep, de afspraak gemaakt dat hij per fax verzonden bezwaarschriften ook per e-mail indient, en heeft Tjon ter zitting op zijn laptop een e-mailbericht getoond waarin onder meer wordt vermeld dat bezwaar is gemaakt, maar het college kan de ontvangst van dit e-emailbericht niet bevestigen. Gelet op de ontvangststempel bestaat in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding om er vanuit te gaan dat het bezwaarschrift eerder per fax is ontvangen dan op 23 oktober 2012. Aangezien appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de tijdige indiening van het bezwaarschrift alsnog kan aantonen, is er geen aanleiding om het onderzoek te heropenen. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is geen sprake. Het college had het bezwaar dus niet inhoudelijk moeten behandelen, maar niet-ontvankelijk moeten verklaren.
3. Appellant heeft in hoger beroep, voor zover hier van belang, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat appellant de tijdige indiening van het bezwaarschrift niet kan aantonen. Hij verwijst in dit verband naar gegevens die hij ook al in beroep had overgelegd, te weten een uitdraai van een e-mailwisseling tussen Tjon en D van 12 oktober 2012 en een gespreksspecificatie van KPN van uitgaande gesprekken van het telefoon- of faxnummer van Tjon.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde termijn van zes weken eindigde in dit geval op 16 oktober 2012. Tussen partijen is in geschil of appellant aannemelijk heeft gemaakt dat Tjon het tegen het besluit van 4 september 2012 gerichte bezwaarschrift vóór het einde van de bezwaartermijn heeft gefaxt naar het college.
4.2.1.
In de aanhef van het bezwaarschrift is vermeld: “Ons kenmerk: BBB00232BZ”. Desgevraagd heeft Tjon ter zitting van de Raad verklaard dat dit kenmerk is gekoppeld aan het besluit van 4 september 2012 en dat de laatste twee letters van het kenmerk staan voor ‘bezwaar’. De Raad ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen.
4.2.2.
Uit de uitdraai van de in 3 bedoelde e-mailwisseling blijkt dat Tjon op vrijdag
12 oktober 2012, om 14.27 uur, een e-mail aan D heeft verzonden met als onderwerp en inhoud “bezwaarschrift zojuist succesvol per fax verzonden: [Appellant] bbb00232bz”. Op diezelfde dag, om 16.28 uur, stuurt D een mailtje terug met als onderwerp “RE: bezwaarschrift zojuist succesvol per fax verzonden: [Appellant] bbb00232bz” en met de volgende inhoud: “Ik heb het ontvangen Ralph. Fijn weekend.” Uit het overzicht van KPN blijkt dat er op 12 oktober 2012, om 14.24 uur, een verbinding is geweest tussen het telefoonnummer van Tjon en een telefoonnummer van de gemeente Almere.
4.3.
De in 4.2.1 en 4.2.2 opgenomen gegevens, in onderlinge samenhang bezien, wijzen uit dat Tjon het tegen het besluit van 4 september 2012 ingediende bezwaarschrift op 12 oktober 2012 heeft gefaxt aan het college. Daarbij komt vooral betekenis toe aan het onderwerp van de e-mailberichten, waarin hetzelfde kenmerk als in dat bezwaarschrift is opgenomen. Gelet hierop kan het niet anders zijn dan dat D met zijn e-mailbericht van 12 oktober 2012 de ontvangst bevestigt van het bezwaarschrift dat is gericht tegen het besluit van 4 september 2012.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat appellant op 12 oktober 2012, dus vóór het einde van de bezwaartermijn, bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 4 september 2012. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
4.5.
De Raad is van oordeel dat de zaak inhoudelijke behandeling door de rechtbank behoeft. Gelet op de artikelen 8:115 en 8:116 van de Awb dient daarom terugwijzing naar de rechtbank plaats te vinden.
5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 974,- voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Midden-Nederland;
- veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 974,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 118,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2014.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD