ECLI:NL:CRVB:2014:3684

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
11 november 2014
Zaaknummer
13-883 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. De zaak betreft de intrekking van een aanvraag om bijstand die appellant op 3 juli 2012 had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag op 10 augustus 2012 door appellant was ingetrokken, wat door de Centrale Raad van Beroep werd bevestigd. Appellant had in een telefoongesprek met een medewerker van de gemeente aangegeven dat hij zijn aanvraag niet meer nodig had en dat deze kon worden ingetrokken. De Raad oordeelde dat de intrekking van de aanvraag ook telefonisch kon plaatsvinden, mits deze schriftelijk werd bevestigd. Appellant voerde aan dat hij de bevestiging van de intrekking niet had ontvangen, maar de Raad stelde vast dat het GBA-adres het enige bekende adres was en dat appellant zelf had aangegeven niet meer op het uitkeringsadres te verblijven. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een termijnoverschrijding en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de aanvraag was ingetrokken. Het verzoek van appellant om schadevergoeding werd afgewezen, en de proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

13/883 WWB
Datum uitspraak: 11 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 24 januari 2013, 12/2730 en 12/2582 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van[naam gemeente] (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. V.Y. Jokhan, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2014. Namens appellant is verschenen mr. Jokhan. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.F. Vijn.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 3 juli 2012 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend met als beoogde ingangsdatum 16 mei 2012. Bij zijn aanvraag heeft appellant opgegeven woonachtig te zijn op het adres [adres A.] te
[woonplaats] (uitkeringsadres).
1.2.
Omdat appellant in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) stond ingeschreven op het adres [adres B.] te [plaatsnaam], gemeente [naam gemeente],
(GBA-adres) is een onderzoek ingesteld naar de feitelijke verblijfplaats van appellant. In het kader van dat onderzoek heeft [naam B] (B), werkzaam bij het team Werk, Inkomen en Zorg van de gemeente[naam gemeente], op 10 augustus 2012 een telefoongesprek gevoerd, waarbij onder meer consulent H.S. Li op de speaker heeft meegeluisterd. Blijkens het door genoemde consulent van dat gesprek opgemaakte verslag heeft appellant op de vraag waar hij zijn hoofdverblijf heeft, geantwoord dat hij rondzwerft en niet meer verblijft op het uitkeringsadres. Op de vraag van B waar hij dan wel verblijft en of dit in de gemeente[naam gemeente] is, heeft appellant geen antwoord gegeven. B heeft vervolgens aan appellant gevraagd wat er met de aanvraag gedaan moest worden. Appellant heeft aangegeven dat “het niet meer hoefde en het hierbij liet zitten”. Op de vraag van B of dat betekende dat de gemeente niets meer met de aanvraag hoefde te doen, heeft appellant aangegeven de aanvraag in te trekken. Ten slotte heeft B gevraagd wat er met het dossier moest gebeuren. Appellant heeft aangegeven dat de stukken teruggestuurd konden worden. B heeft tegen appellant gezegd dat het dossier naar het enige bij de gemeente bekende adres, namelijk [adres B.] te [plaatsnaam], verstuurd zou worden. Vervolgens is aan appellant bij brief van
10 augustus 2012, geadresseerd aan het GBA-adres, de intrekking van de aanvraag bevestigd.
1.3.
Bij brief van 26 september 2012 heeft appellant het college in gebreke gesteld in verband met het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag van 3 juli 2012.
1.4.
Bij brief van 22 oktober 2012 heeft appellant beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag van 3 juli 2012.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of appellant op 10 augustus 2012 zijn aanvraag van 3 juli 2012 heeft ingetrokken.
4.2.
Appellant voert allereerst aan dat een aanvraag niet telefonisch kan worden ingetrokken. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 5 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR1253, overwogen dat een aanvraag telefonisch kan worden ingetrokken, maar dat daarbij wel van belang is dat deze mondelinge intrekking, zoals ook in het geval van appellant is gebeurd, schriftelijk wordt bevestigd. Een dergelijke bevestiging is, anders dan appellant meent, geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
4.3.
Appellant heeft voorts aangevoerd dat hij de bevestiging van de intrekking niet heeft ontvangen, omdat de desbetreffende brief is geadresseerd aan het GBA-adres waar hij niet woonachtig is. Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Appellant heeft in het telefoongesprek van 10 augustus 2012 zelf te kennen gegeven dat hij feitelijk niet meer woonachtig was op het uitkeringsadres. Het GBA-adres was het enige adres van appellant dat bij het college bekend was. Voorts heeft B in het telefoongesprek tegen appellant gezegd dat het dossier aan dat adres zou worden geretourneerd. Het lag op de weg van appellant om, bij gebrek aan een ander adres, er zorg voor te dragen dat post, geadresseerd aan het GBA-adres, ook daadwerkelijk bij hem terecht zou komen.
4.4.
Appellant heeft ten slotte aangevoerd dat het gespreksverslag onvoldoende basis biedt voor de gevolgtrekking dat hij zijn aanvraag heeft ingetrokken. Er is geen sprake van een uitgebreid en gedetailleerd verslag en bovendien is niet ondenkbaar dat tijdens dat gesprek een zekere druk op appellant is uitgeoefend om de aanvraag in te trekken. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Appellant heeft in het gesprek van 10 augustus 2012 desgevraagd uitdrukkelijk verklaard de aanvraag in te trekken. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het gespreksverslag een onjuiste weergave bevat van de antwoorden die hij tijdens het telefoongesprek op de vragen van B heeft gegeven. Uit het gespreksverslag blijkt ook niet dat op appellant druk is uitgeoefend om zijn aanvraag in te trekken. Dat zulks wel het geval is geweest, heeft appellant ook anderszins niet aannemelijk gemaakt.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag van 3 juli 2012 op 10 augustus 2012 door appellant is ingetrokken. Van een termijnoverschrijding is daarom geen sprake.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Dit brengt mee dat het verzoek om veroordeling van het college tot vergoeding van schade dient te worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om het college te veroordelen tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van C. Moustaine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2014.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) C. Moustaine

HD