ECLI:NL:CRVB:2014:368

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2014
Publicatiedatum
10 februari 2014
Zaaknummer
13-3234 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding bezwaartermijn en bekendmaking besluit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. Het geschil betreft de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oldambt, dat op 2 augustus 2011 was genomen. Dit besluit hield in dat de bijstand van betrokkene, [P.], over de periode van 6 mei 2009 tot en met 30 juni 2011 werd ingetrokken en dat de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 34.770,04 van hem teruggevorderd werden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het bezwaar van betrokkene ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard, omdat het besluit niet op correcte wijze bekend was gemaakt. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het college aan zijn bekendmakingsverplichting had voldaan door het besluit naar het laatste bekende adres van betrokkene te verzenden, ook al was dit adres niet meer actueel. Betrokkene had nagelaten om tijdig zorg te dragen voor een juiste registratie in de gemeentelijke basisadministratie. De Raad oordeelde dat de adressering van het besluit correct was en dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar was. Hierdoor werd het hoger beroep van het college gegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd.

Uitspraak

13/3231 WWB
Datum uitspraak: 28 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
6 mei 2013, 13/75 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Oldambt (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats], Duitsland (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Mr. S.T. Dieters, advocaat, heeft zich gesteld als gemachtigde van betrokkene.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. van der Veen. Betrokkene is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
[P.] ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Bij het thans niet in geding zijnde besluit van 2 augustus 2011 heeft appellant deze bijstand over de periode van 6 mei 2009 tot en met 30 juni 2011 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 34.770,04 van[P.] teruggevorderd op de grond dat[P.] met betrokkene een gezamenlijke huishouding voerde op het adres [adres 1.] te [plaatsnaam].
1.2.
Bij aan betrokkene gericht besluit van 2 augustus 2011 heeft appellant onder toepassing van artikel 59, tweede en derde lid, van de WWB de ten aanzien van[P.] gemaakte kosten van bijstand ad € 34.770,04 mede van betrokkene teruggevorderd. Betrokkene is naast[P.] hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van dit bedrag.
1.3.
Appellant heeft dit besluit op 2 augustus 2011 naar betrokkene gestuurd zowel naar het adres[postbusadres] te [plaatsnaam 2.] (postbusadres) als het adres [adres 1.] te [plaatsnaam] ([adres 1.]). Het naar het postbus gezonden besluit is retour gekomen.
1.4.
Betrokkene was van 1 juni 2006 tot 14 oktober 2011 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (gba) geschreven aan het adres[adres 2.] te [plaatsnaam] ([adres 2.]). Het adres [adres 2.] is bij de afdeling burgerzaken in onderzoek geweest van 15 juli 2010 tot 8 april 2011 naar aanleiding van een melding dat betrokkene niet meer woont op het adres waarop hij bekend staat in de gba. Betrokkene heeft zichzelf op
14 oktober 2011 van het adres [adres 2.] laten uitschrijven. Na afronding van het adresonderzoek heeft de afdeling burgerzaken betrokkene met terugwerkende kracht tot
9 maart 2010 uitgeschreven uit dat adres. Ten tijde van de verzending van het besluit van
2 augustus 2011 stond betrokkene in de gba dan ook nog ingeschreven op het adres [adres 2.].
1.5.
Betrokkene heeft met een brief van 20 februari 2011 (lees: 2012) tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij stelt het besluit van 2 augustus 2011 destijds niet te hebben ontvangen. Pas met een brief van appellant van 9 februari 2012, waarin is vermeld dat hij nog niet aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan en dat beslag op zijn loon is gelegd, is hij bekend geworden met het bestaan van het aan hem gerichte besluit.
1.6.
Bij besluit van 20 december 2012 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 2 augustus 2011 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn. Deze termijn liep van 3 augustus 2011 tot en met
13 september 2011.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen over griffierecht en proceskosten, het beroep tegen het besluit van 20 december 2012 gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar neemt. In die uitspraak is overwogen dat het aan betrokkene gerichte besluit destijds niet op correcte wijze bekend is gemaakt. Nu tussen partijen in geschil is of betrokkene zijn hoofdverblijf had op het adres [adres 1.], heeft appellant op 2 augustus 2011 niet kunnen volstaan met toezending van het aan betrokkene gerichte besluit naar dit adres. De rechtbank is van oordeel dat eerst na verzending van het dossier aan de gemachtigde van betrokkene (tussen 7 maart 2012 en 17 april 2012) het aan betrokkene gerichte besluit op correcte wijze bekend is gemaakt. Het bezwaar is ten onrechte wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
3.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld. Daartoe is, kort samengevat, aangevoerd dat de adressering van het besluit van 2 augustus 2011 juist was en dat, als dat niet zo is, dit niet voor rekening van appellant kan komen omdat betrokkene zijn adres niet op juiste wijze heeft laten registreren in de gba.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 21 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR0473) heeft het college aan zijn bekendmakingsverplichting in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb voldaan als het besluit wordt verzonden naar het laatste bekende adres van betrokkene, ook al is dit niet meer het adres van betrokkene.
4.3.
Uit het door de Sociale Recherche Noord & Oost Groningen (sociale recherche) verrichte onderzoek blijkt het volgende. De woning op het adres [adres 2.] is in maart 2010 verkocht aan derden. Deze hebben in september 2010 bij de afdeling burgerzaken van de gemeente Oldambt gemeld dat zij er last van hebben dat betrokkene nog op dat adres stond ingeschreven. Betrokkene huurde van 13 oktober 2009 tot 2 juli 2011 een postbus te [plaatsnaam 2.] [postbusnummer]). Deze postbus heeft hij bij TNT Post laten registreren op zijn naam en op het adres [adres 1.]. Betrokkene heeft een bankrekening bij de SNS bank, waar hij was geregistreerd op het adres [adres 1.]. De werkgever van betrokkene heeft op
2 november 2010 aan de afdeling burgerzaken laten weten dat bij hen geen adres bekend is, wel[postbusadres] te [postcode] [plaatsnaam 2.]. Deze postbus was, zoals hiervoor weergegeven, gekoppeld aan het adres [adres 1.]. De afdeling burgerzaken heeft voorts onder overhandiging van correspondentie tussen betrokkene en een aantal instanties en personen, aan de sociaal rechercheur te kennen gegeven dat zij diverse instanties en personen hebben aangeschreven met het verzoek te vermelden wat het woonadres is van betrokkene en dat als reactie hierop het adres [adres 1.] als woonadres van betrokkene werd vermeld.
Betrokkene heeft op 6 juli 2011 tegenover de sociale recherche verklaard dat hij een woning heeft gekocht in Duitsland, op het adres[adres in Duitsland]. Uit op
18 juli 2011 verricht onderzoek is gebleken dat appellant toen niet de eigenaar was van die woning en dat hij toen niet was ingeschreven in die gemeente. Betrokkene heeft op 6 juli 2011 ook verklaard dat hij zich, nadat de woning aan de [adres 2.] was verkocht, eigenlijk nergens meer heeft laten inschrijven.
4.4.
Appellant heeft bij de verzending van het besluit op 2 augustus 2011 het adres [adres 1.] - naast het postbusadres - aangemerkt als het laatst bekende adres van betrokkene. Nu in de gba een oud adres van betrokkene was geregistreerd waarvan bekend was dat hij daar niet meer woonde en de woning al ruim een jaar in eigendom aan anderen toebehoorde, heeft appellant bij de adressering van het aan betrokkene gerichte besluit mogen uitgaan van de onder 4.3 vermelde bevindingen uit onderzoek. Van deze bevindingen is met name van belang dat betrokkene zelf tegenover derden het adres [adres 1.] heeft opgegeven als zijn adres. Gelet hierop en nu betrokkene heeft nagelaten tijdig zorg te dragen voor een juiste registratie in de gba kan het college worden gevolgd in zijn keuze om het besluit te verzenden aan het adres [adres 1.]. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld doet hieraan niet af dat dit tevens het adres is waarvan betrokkene stelt dat hij daar niet zijn hoofdverblijf heeft gehad.
5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit moet ongegrond worden verklaard.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 20 december 2012 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik als voorzitter, in tegenwoordigheid van
T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2014.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) T.A. Meijering

HD