ECLI:NL:CRVB:2014:3670

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2014
Publicatiedatum
10 november 2014
Zaaknummer
12-6501 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten expertise onderzoek in kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft appellante op 23 januari 2012 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van een expertise onderzoek ter hoogte van € 833,-. Dit onderzoek was volgens appellante noodzakelijk om haar kansen in een beroepsprocedure tegen een afwijzing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) te vergroten. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de aanvraag op 9 februari 2012 afgewezen, met de motivatie dat niet vaststaat dat een contra-expertise noodzakelijk is voor het gewenste resultaat in de beroepsprocedure. De rechtbank Amsterdam heeft de afwijzing van het college in een eerdere uitspraak op 30 oktober 2012 bevestigd, waarop appellante in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de zitting op 18 februari 2014 heeft appellante haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door een deskundige. Appellante betoogde dat een expertise onderzoek essentieel is om de medische beoordeling van de (bezwaar)verzekeringsarts te weerleggen. De Raad voor de Rechtspraak heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat de procedure bij het Uwv voldoende waarborgen biedt en dat de wens om een deskundige in te schakelen niet voldoende is om de kosten van een expertise onderzoek als noodzakelijke kosten aan te merken.

De Raad heeft geconcludeerd dat de kosten van het expertise onderzoek niet als noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35 van de WWB kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de aanvraag om bijzondere bijstand voor deze kosten is afgewezen. Het hoger beroep van appellante is dan ook ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/6501 WWB
Datum uitspraak: 1 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 oktober 2012, 12/1766 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T.A. Vetter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2014. Namens appellante is verschenen mr. M.H.J. van Geffen, advocaat en kantoorgenoot van mr. Vetter. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A. Brouwer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 23 januari 2012 een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend voor de kosten van een expertise onderzoek ter hoogte van € 833,-. Zonder een dergelijk onderzoek stelt zij nagenoeg kansloos te zijn in het kader van de door haar aangespannen beroepsprocedure naar aanleiding van het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarbij afwijzend is beslist op haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
1.2.
Bij besluit van 9 februari 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 maart 2012 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat op voorhand niet vast staat dat een contra-expertise voor het door appellante gewenste resultaat in haar beroepszaak noodzakelijk is, zodat de kosten daarvoor niet als noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35 van de WWB kunnen worden aangemerkt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante bestrijdt dat een contra expertise in het kader van de beroepsprocedure tegen de afwijzing van de aanvraag om een uitkering ingevolge de WIA niet noodzakelijk is. Daartoe heeft appellante aangevoerd dat in zaken waar het gaat om toekenning en intrekking van WIA-uitkeringen een (bezwaar) verzekeringsarts, die in dienst is van en betaald wordt door het Uwv, een vertaalslag maakt van de klachten van de betrokkene naar de op te nemen beperkingen in de zogenoemde de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellante stelt dat de rechtbank uitsluitend overgaat tot benoeming van een deskundige als er sprake is van twijfel over de bij een betrokkene aanwezige beperkingen. Een behandelend arts mag echter geen oordeel geven over de (medische) geschiktheid of ongeschiktheid van een patiënt. Daarom kan alleen met een expertise onderzoek de door de (bezwaar)verzekeringsarts gemaakte vertaalslag met succes worden aangevochten. Appellante is dan ook van mening dat het laten verrichten van een expertise onderzoek in de beroepsprocedure onontbeerlijk is. Zonder een dergelijk onderzoek is het beroep van appellante kansloos en is sprake van ongeschiktheid in de procespositie van partijen. Omdat de kosten vooraf moeten worden gemaakt, biedt een vergoeding van de kosten via een proceskostenveroordeling geen soelaas.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de WWB heeft een alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.2.
De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 22 februari 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT0334, overwogen dat de bezwarenprocedure bij het Uwv in beginsel geldt als een met voldoende waarborgen omklede procedure, waarin de betrokkene het standpunt van het bestuursorgaan kan betwisten, zijn argumenten naar voren kan brengen en deze zo nodig kan onderbouwen met reeds voorhanden zijnde gegevens. Daartoe kan appellante ook medische gegevens van bijvoorbeeld de huisarts of een andere behandelend arts, specialist of de sociaalpsychiatrisch verpleegkundige overleggen. Een op die wijze onderbouwd beroep is niet op voorhand kansloos. Daarbij heeft de rechtbank terecht betrokken dat de enkele wens tot versterking van de eigen positie in een geschil met een bestuursorgaan geen toereikende grond is voor inschakeling van een deskundige.
4.3.
Hetgeen appellante heeft aangevoerd vormt geen grond om af te wijken van het hiervoor geformuleerde uitgangspunt. Het is blijkens de rechtspraak van de Raad in WIA zaken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW4686) aan de (bezwaar)verzekeringsarts om een vertaalslag te maken van de klachten van de betrokkene naar de op te nemen beperkingen in de FML. Indien de betrokkene van mening is dat hij verdergaand beperkt is dan de (bezwaar)verzekeringsarts in de FML heeft aangenomen, dient hij de deugdelijkheid van de daaraan ten grondslag gelegde medische onderbouwing te weerleggen. Daarvoor is, zoals in 4.2 ligt besloten, een expertise onderzoek niet noodzakelijk. Het enkele feit dat een inventarisatie in de eigen praktijk van de gemachtigde van appellante leert dat vanaf januari 2012 in 100% van de gevallen dat er een psychiatrische expertise is verricht, er in 100% van de gevallen is overgegaan tot benoeming van een onafhankelijk deskundige door de rechtbank, en dat in 100% van de gevallen waarin geen contra-expertise is verricht er in 100% van de gevallen geen psychiater als onafhankelijk deskundige is benoemd, is onvoldoende om te oordelen dat een expertise onderzoek onontbeerlijk is voor een kans op enig succes in de beroepsprocedure van appellante. Met betrekking tot de grond dat een (bezwaar)verzekeringsarts niet kan worden aangemerkt als een onafhankelijk deskundige omdat hij in dienst is bij het Uwv en dat sprake is van ongelijkheid in de procespositie van partijen, wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6433) en de uitspraken waarnaar daarin wordt verwezen. Aan deze uitspraken zijn geen aanknopingspunten te ontlenen voor het standpunt van appellante.
4.4.
Gelet op wat in 4.2 en 4.3 is overwogen, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de kosten van een expertise onderzoek niet als uit bijzondere omstandigheden voortkomende noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB kunnen worden aangemerkt. Het college heeft de aanvraag om bijzondere bijstand voor deze kosten dan ook terecht afgewezen.
4.5.
Uit 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2014.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) M.R. Schuurman

IJ