ECLI:NL:CRVB:2014:3667

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2014
Publicatiedatum
10 november 2014
Zaaknummer
14-996 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vaststelling van de eigen bijdrage AWBZ en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van de eigen bijdrage in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Appellant, die op 1 februari 2012 op grond van een voorlopige machtiging was opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard en het verzoek tot schadevergoeding afgewezen. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de indicatie voor zorg in natura door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en de daaropvolgende besluiten van het CAK met betrekking tot de eigen bijdrage.

De Raad heeft vastgesteld dat de eigen bijdrage van appellant correct was vastgesteld op basis van de indicatie en de verleende zorg. Appellant had aangevoerd dat hij een 'nul euro factuur' had ontvangen, wat volgens hem betekende dat hij niets meer hoefde te betalen. De Raad heeft echter geoordeeld dat deze factuur niet betekende dat de eigen bijdrage was komen te vervallen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde, omdat appellant onvoldoende had onderbouwd dat hij op de factuur had mogen vertrouwen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste vaststelling van eigen bijdragen in de AWBZ en de noodzaak voor verzekerden om goed op de hoogte te zijn van hun financiële verplichtingen.

Uitspraak

14/996 AWBZ
Datum uitspraak: 29 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 januari 2014, 13/3385 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

CAK

PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift en - desgevraagd - een nader gedingstuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2014. Appellant is niet verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Boersma.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is op 1 februari 2012 op grond van een voorlopige machtiging ingevolge de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Bij beschikking van 1 augustus 2012 heeft de rechtbank Breda een machtiging tot voortgezet verblijf verleend tot en met 1 augustus 2013.
1.2.
Bij besluit van 22 januari 2013 heeft Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), appellant geïndiceerd voor zorg in natura, uitgedrukt in het zorgzwaartepakket GGZ03B, voor de periode van 31 januari 2013 tot 30 januari 2015. Bij besluit van 3 mei 2013 heeft CIZ het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 januari 2013 gegrond verklaard in die zin dat CIZ de einddatum van de indicatie heeft bepaald op 1 augustus 2013.
1.3.
Bij besluit van 21 maart 2013 heeft CAK de door appellant verschuldigde eigen bijdrage voor Zorg met Verblijf in de AWBZ-instelling met ingang van 31 januari 2013 vastgesteld op € 487,17 per maand onder vermelding dat dit de hoge eigen bijdrage betreft.
1.4.
In een factuur van 17 april 2013 heeft CAK over januari 2013 € 16,02 bij appellant in rekening gebracht en over de maanden februari, maart en april 2013 drie maal € 487,17.
1.5.
In een factuur van 17 mei 2013 heeft CAK over de maand mei 2013 € 487,17 bij appellant in rekening gebracht.
1.6.
Bij besluit van 23 mei 2013 heeft CAK de door appellant verschuldigde eigen bijdrage voor Zorg met Verblijf in de AWBZ-instelling voor de periode van 31 januari 2013 tot en met 19 april 2013 vastgesteld op € 130,15 per maand onder vermelding dat dit de lage eigen bijdrage betreft.
1.7.
Bij besluit van 4 juni 2013 (bestreden besluit) heeft CAK het bezwaar tegen het besluit van 21 maart 2013 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen het besluit van
23 mei 2013 ongegrond verklaard.
1.8.
In een factuur van 19 juni 2013 heeft CAK de te betalen eigen bijdrage over 2013 gecorrigeerd en verrekend met de eerder toegezonden facturen van 17 april 2013 en
17 mei 2013. In de bijlage bij die factuur is vermeld hoe hoog de eigen bijdrage - na het afhandelen van de bezwaren daartegen - is en is dat afgezet tegen wat eerder al in rekening is gebracht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek tot schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat in geschil is de vaststelling van de (lage) eigen bijdrage van appellant over de periode van 31 januari 2013 tot en met 19 april 2013. De rechtbank was van oordeel dat CAK de ingangsdatum van de eigen bijdrage terecht heeft bepaald op 31 januari 2013, nu dat de datum is met ingang waarvan appellant door CIZ is geïndiceerd voor zorgzwaartepakket GGZ03B, klasse 7, en omdat appellant ook vanaf die datum AWBZ-zorg heeft ontvangen. Gelet op het feit dat appellant op 19 april 2013 voorwaardelijk is ontslagen uit het psychiatrisch ziekenhuis heeft CAK de eigen bijdrage terecht opgelegd over de periode van 31 januari 2013 tot en met 19 april 2013. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad heeft de rechtbank voorts overwogen dat heffing van de eigen bijdrage dwingendrechtelijk is voorgeschreven en dat dit alleen uitzondering lijdt indien de verleende zorg zich niet kan kwalificeren als zorg waarop de verzekerde overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de AWBZ recht heeft. Het ligt op de weg van degene die betwist dat van verantwoorde zorg sprake is geweest om dat aan te tonen. Daarin is appellant naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd en ook de stukken bieden daarvoor geen aanleiding. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat nu aan appellant een lage eigen bijdrage is opgelegd er geen ruimte is de door appellant aangevoerde kosten, zoals huurkosten en kosten voor speciale voeding, bij de berekening te betrekken. De beroepsgrond van appellant dat sprake is van opgewekt vertrouwen heeft de rechtbank verworpen, omdat appellant dit onvoldoende heeft onderbouwd.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de aangevallen uitspraak in strijd is met de algemene rechtsbeginselen. Appellant stelt dat hij een “nul euro factuur” heeft ontvangen waaruit, zo begrijpt de Raad, volgt dat CAK een eigen bijdrage heeft vastgesteld van € 0,-. Hierdoor hoefde hij in feite niets meer te betalen. Volgens appellant mocht hij erop vertrouwen dat een nul euro factuur een eindafrekening is. Ten slotte verzoekt appellant vergoeding van alle schade.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. In wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad geen steun gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. De Raad voegt aan de overwegingen van de rechtbank nog het volgende toe.
4.2.
Het beroep op de algemene rechtsbeginselen, waarbij appellant zich voornamelijk beroept op het vertrouwensbeginsel, slaagt ook in hoger beroep niet. In het bestreden besluit staat vermeld dat appellant omstreeks 19 juni 2013 een factuur zal ontvangen waarmee de eerdere facturen worden gecorrigeerd. Die eerdere facturen zijn de onder 1.4 en 1.5 genoemde facturen waarbij de hoge eigen bijdrage in rekening is gebracht. Ervan uitgaande dat appellant met de “nul euro factuur” doelt op de in 1.8 genoemde correctiefactuur van 19 juni 2013, laat deze correctiefactuur zien dat indien de correcte lage eigen bijdrage wordt verrekend met de eerder in rekening gebrachte hoge eigen bijdrage appellant niets meer hoeft te betalen. Dit geldt uiteraard alleen indien appellant de hem eerder toegezonden facturen heeft voldaan. Omdat dit niet het geval was, staat in het bestreden besluit vermeld dat appellant over de periode 31 januari 2013 tot en met 19 april 2013 nog een te betalen bedrag aan eigen bijdrage open heeft staan van € 345,88, zijnde de over de periode 31 januari 2013 tot en met
19 april 2013 opgelegde lage eigen bijdrage. Uit het bestreden besluit en de correctiefactuur van 19 juni 2013, in combinatie met de daarbij gevoegde bijlage blijkt duidelijk dat de (lage) eigen bijdrage werd gehandhaafd en dat dit een bedrag van € 345,88 betrof. Ter zitting heeft CAK meegedeeld dat appellant dit bedrag nog steeds niet heeft voldaan en dat het mogelijk is hiervoor een betalingsregeling te treffen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Gelet hierop is veroordeling tot vergoeding van schade niet mogelijk, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2014.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) H.J. Dekker

JS