ECLI:NL:CRVB:2014:3667
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de vaststelling van de eigen bijdrage AWBZ en het vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van de eigen bijdrage in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Appellant, die op 1 februari 2012 op grond van een voorlopige machtiging was opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard en het verzoek tot schadevergoeding afgewezen. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de indicatie voor zorg in natura door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en de daaropvolgende besluiten van het CAK met betrekking tot de eigen bijdrage.
De Raad heeft vastgesteld dat de eigen bijdrage van appellant correct was vastgesteld op basis van de indicatie en de verleende zorg. Appellant had aangevoerd dat hij een 'nul euro factuur' had ontvangen, wat volgens hem betekende dat hij niets meer hoefde te betalen. De Raad heeft echter geoordeeld dat deze factuur niet betekende dat de eigen bijdrage was komen te vervallen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde, omdat appellant onvoldoende had onderbouwd dat hij op de factuur had mogen vertrouwen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste vaststelling van eigen bijdragen in de AWBZ en de noodzaak voor verzekerden om goed op de hoogte te zijn van hun financiële verplichtingen.