ECLI:NL:CRVB:2014:3659
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in WIA-VV zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2014 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. W.H. Benard, had een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening, omdat hij in een financiële noodsituatie dreigde te raken. Dit verzoek was gericht op het verkrijgen van voorschotten op een WIA-uitkering ter grootte van € 1.500,- per maand, in afwachting van de definitieve beslissing op zijn hoger beroep.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een (financieel) spoedeisend belang. Verzoeker had aangevoerd dat zijn recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) per 1 december 2014 zou eindigen en dat de inkomsten van zijn partner onvoldoende waren om de gezinslasten te dekken. Echter, tijdens de zitting bleek dat verzoeker nog over een aanzienlijk bedrag aan spaargeld beschikte, wat de voorzieningenrechter deed concluderen dat er geen acute financiële nood was.
De voorzieningenrechter heeft verder overwogen dat verzoeker zich al lange tijd had kunnen voorbereiden op het verval van zijn inkomen en dat er geen zwaarwegend belang was dat de behandeling van de hoofdzaak niet kon worden afgewacht. Gezien deze overwegingen heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van griffier W. de Braal, en is openbaar uitgesproken op 3 november 2014.