ECLI:NL:CRVB:2014:3657
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-uitkering en procesbelang in hoger beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar WAO-uitkering. Appellante ontvangt sinds 15 december 2008 een uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts in maart 2012, die beperkingen vaststelde, heeft het Uwv besloten de uitkering ongewijzigd voort te zetten. Appellante was het niet eens met dit besluit en heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat er onvoldoende procesbelang zou zijn. De rechtbank oordeelde dat appellante met een wijziging van de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) geen ander resultaat kan bereiken dan het al behaalde resultaat, aangezien zij al een uitkering ontvangt die is berekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
In hoger beroep heeft appellante opnieuw gesteld dat zij recht heeft op een verdergaande urenbeperking dan de 20 uur die in de FML is vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet kan leiden tot een ander oordeel. De Raad heeft vastgesteld dat er ten tijde van het geding geen sprake was van re-integratie en dat een beoordeling van het aantal uren dat appellante kan werken door het Uwv zal plaatsvinden. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van griffier B. Rikhof, en is openbaar uitgesproken op 31 oktober 2014.