ECLI:NL:CRVB:2014:365

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2014
Publicatiedatum
7 februari 2014
Zaaknummer
12-135 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling stellen aanvraag WAO-uitkering door het Uwv wegens onvoldoende gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn aanvraag voor een WAO-uitkering buiten behandeling te stellen. Appellant, die in Marokko woont, had in 2011 een verzoek om hulp ingediend bij het Uwv, waarbij hij aangaf dat hij lange tijd in Nederland had verbleven en zich in 1983 ziek had gemeld bij het GAK in Rotterdam. Het Uwv interpreteerde dit verzoek als een aanvraag voor een WAO-uitkering, maar concludeerde dat er onvoldoende gegevens beschikbaar waren om de aanvraag te kunnen beoordelen. Appellant werd verzocht om aanvullende informatie, maar kon deze niet aanleveren, omdat hij zijn documenten kwijt was geraakt.

Het Uwv heeft de aanvraag van appellant op 22 maart 2011 buiten behandeling gesteld, omdat de benodigde gegevens ontbraken. Dit besluit werd door het Uwv in een later stadium bevestigd, en de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij alle benodigde gegevens had verstrekt, maar de Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat de aanvraag niet kon worden behandeld zonder de gevraagde informatie.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen. De Raad vond geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 31 januari 2014.

Uitspraak

12/135 WAO
Datum uitspraak: 31 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
7 december 2011, 11/3437 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingezonden.
Bij faxbericht van 29 november 2013 heeft mr. A. el Idrissi, advocaat, zich als gemachtigde voor appellant gesteld en verzocht om uitstel van de behandeling ter zitting.
De Raad heeft dit verzoek afgewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2013. Voor appellant is niemand verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Koning.

OVERWEGINGEN

1.1. Namens appellant heeft zijn echtgenote vanuit Marokko het Uwv bij brief van
18 januari 2011 verzocht om hulp. Daarbij is te kennen gegeven dat appellant lange tijd in Nederland heeft verbleven en dat hij zich in 1983 ziek heeft gemeld bij het GAK in Rotterdam.
1.2. Het Uwv heeft het verzoek van appellant opgevat als een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uwv heeft appellant bij brief van 10 februari 2011 bericht dat een onderzoek in de verzekerdenadministratie over de afgelopen vijf jaar geen verzekeringstijdvakken van appellant heeft opgeleverd, zodat op basis van de beschikbare gegevens geen WAO-uitkering aan hem kan worden toegekend. Appellant is tot 10 maart 2011 in de gelegenheid gesteld nadere, voor de beoordeling van de aanvraag van belang zijnde, gegevens te verstrekken zoals zijn sofinummer, informatie met betrekking tot de eerste ziektedag en originele medische rapporten over de periode dat hij ziek is geworden.
1.3. Appellant heeft bij brief van 28 februari 2011 gereageerd op de brief van
10 februari 2011. Appellant heeft daarbij te kennen gegeven dat hij gewerkt heeft bij [naam B.V.], dat hij eind 1982 ziek is geworden en zich ziek heeft gemeld bij het GAK, waarbij hij alle noodzakelijke papieren heeft overhandigd en dat hij bij terugkeer naar Marokko alle papieren kwijt is geraakt. Appellant verzoekt het Uwv contact op te nemen met het GAK om zijn gegevens op te vragen.
1.4. Het Uwv heeft de aanvraag van appellant bij besluit van 22 maart 2011 buiten behandeling gesteld. Daarbij is toepassing gegeven aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.5. Bij besluit van 14 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 maart 2011 ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat appellant met zijn brief van 28 februari 2011 de aanvraag niet heeft gecomplementeerd en dat ook in bezwaar niet is gebleken dat het besluit van 22 maart 2011 op een onjuiste grondslag berust.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe geoordeeld dat de door het Uwv gevraagde gegevens noodzakelijk zijn om te kunnen beoordelen of appellant verzekerd is op grond van de WAO. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verstrekte gegevens onvoldoende voor de beoordeling van de aanvraag van appellant om een WAO-uitkering of het nemen van een besluit daarover, zodat het Uwv bevoegd was om de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling te laten. Zij heeft daarbij betrokken dat appellant geen documenten heeft overgelegd die bewijzen dat hij werkelijk bij [naam B.V.] heeft gewerkt en ook geen documenten heeft overgelegd die bewijzen dat hij ziek is geworden toen hij in Nederland werknemer was. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen redenen waarom het Uwv in het geval van appellant in redelijkheid niet van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De rechtbank heeft daarbij betrokken dat het voor rekening van appellant komt dat hij niet meer beschikt over documenten met betrekking tot zijn ziekte en arbeidsverleden.
3.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij destijds, toen hij in Nederland werkzaam was, ziek is geworden en sindsdien ziek is gebleven. Hij heeft met betrekking tot zijn aanvraag voor een WAO-uitkering gesteld dat hij alle benodigde gegevens heeft verstrekt.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad heeft in de omstandigheid dat mr. A. el Idrissi eerst daags voor de zitting door appellant is benaderd om hem te vertegenwoordigen, geen reden gezien om, zoals door
mr. A. el Idrissi was verzocht, de behandeling van de zaak uit te stellen. De Raad overweegt daartoe dat de kennisgeving voor de behandeling ter zitting op 23 oktober 2013 aan appellant is verzonden, zodat appellant ruimschoots tijd heeft gehad om zich tot een advocaat te wenden en ook op een eerder moment een verzoek tot uitstel had kunnen worden ingediend.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het Uwv niet over voldoende gegevens en bescheiden beschikte om tot behandeling en beoordeling van de aanvraag van appellant over te gaan en dat de door het Uwv bij appellant opgevraagde gegevens noodzakelijk zijn om zijn recht op een WAO-uitkering te kunnen beoordelen. De hiertoe strekkende overwegingen maakt de Raad tot de zijne. De rechtbank heeft voorts terecht geconcludeerd dat het Uwv bevoegd was de aanvraag van appellant buiten behandeling te laten. In hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het Uwv niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en K. Wentholt en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) M.P. Ketting

QH