ECLI:NL:CRVB:2014:3606

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2014
Publicatiedatum
5 november 2014
Zaaknummer
12-2922 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag om verhuiskostenvergoeding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant had een herhaalde aanvraag ingediend voor een verhuiskostenvergoeding op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), omdat hij stelde dat zijn woning vochtig en te groot was. De aanvraag was eerder op 3 november 2009 afgewezen, en ook de tweede aanvraag op 1 april 2011 werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die de aanvraag konden rechtvaardigen.

De rechtbank had het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de appellant ging in hoger beroep. De Raad oordeelde dat de redenen voor de herhaalde aanvraag identiek waren aan die van de eerdere aanvraag, en dat de appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die de afwijzing konden onderbouwen. De Raad benadrukte dat het aan de appellant was om nieuwe feiten of omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken, wat hij niet had gedaan.

De Raad concludeerde dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag terecht had gehandeld door de aanvraag af te wijzen, en dat de rechtbank de eerdere uitspraak terecht had bevestigd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 november 2014.

Uitspraak

12/2922 WMO
Datum uitspraak: 5 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
11 april 2012, 12/272 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.R. Ali, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2014. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Punter.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 10 oktober 2009 heeft appellant een aanvraag gedaan om een verhuiskostenvergoeding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Aan de aanvraag heeft appellant ten grondslag gelegd dat de woning vochtig en te groot is. Bij besluit van 3 november 2009 heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat geen noodzaak is gebleken voor de gevraagde voorziening. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Op 14 februari 2011 heeft appellant opnieuw een aanvraag gedaan om een verhuiskostenvergoeding op grond van de Wmo. Ter toelichting op de aanvraag heeft appellant te kennen gegeven te willen verhuizen omdat de huidige woning vochtig en te groot is.
1.3.
Bij besluit van 1 april 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 november 2011 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen, omdat - na onderzoek niet - is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten opzichte van de eerdere aanvraag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geconcludeerd dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden ten opzichte van de eerdere afwijzing van de verhuiskostenvergoeding en dat het college de aanvraag op deze grond heeft kunnen afwijzen.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De redenen waarom appellant in aanmerking wil komen voor een verhuiskostenvergoeding zijn gelijk aan de redenen die ten grondslag lagen aan de eerdere aanvraag van appellant, namelijk de vochtigheid en de grootte van de woning. Appellant heeft geen melding gemaakt van enige wijziging in deze of andere relevante omstandigheden, zoals bijvoorbeeld zijn medische situatie ten opzichte van de eerdere afgewezen aanvraag. De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat het college artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan de onderhavige afwijzing van de verhuiskostenvergoeding ten grondslag heeft kunnen leggen omdat geen sprake is van nieuw gebleken feiten en omstandigheden.
4.2.
Het standpunt van appellant dat het college geen onderzoek heeft gedaan naar de vochtproblemen in zijn woning en zijn medische beperkingen kan niet worden gevolgd. Appellant gaat eraan voorbij dat het college aan de hand van door hem in de bezwaarfase overgelegde stukken heeft onderzocht of hetgeen appellant heeft aangevoerd nieuwe feiten of omstandigheden betreft. Voorts miskent appellant dat bij een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, het aan appellant is om nieuwe feiten of veranderde omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken. Dergelijke feiten en omstandigheden kunnen ook niet worden aangenomen naar aanleiding van het eerst in beroep ingenomen standpunt van appellant dat hij ook om psychosociale redenen wil verhuizen. Naar vaste rechtspraak kan immers met nieuwe feiten die pas in de fase van beroep of hoger beroep naar voren worden gebracht geen rekening worden gehouden bij de rechterlijke toetsing van met toepassing van artikel 4:6 van de Awb genomen besluiten (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 14 september 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB3594).
4.3.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar uitgesproken op 5 november 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) M.P. Ketting

JS