ECLI:NL:CRVB:2014:3603
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Buitenlandbijdrage ZVW en de berekening van de verschuldigde bijdrage voor verdragsgerechtigden
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2014, gaat het om de buitenlandbijdrage in het kader van de Zorgverzekeringswet (ZVW) voor een appellant die in Italië woont. De appellant, die recht heeft op zorg in Italië, is verplicht om een bijdrage aan Nederland te betalen voor de zorgkosten die ten laste van Nederland komen. Het Zorginstituut Nederland heeft de buitenlandbijdrage vastgesteld op € 1.854,08, waarvan nog € 709,08 openstond. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Zorginstituut heeft dit bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak op 17 september 2013 het beroep van de appellant tegen het besluit van het Zorginstituut ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de appellant als verdragsgerechtigde een bijdrage aan Nederland verschuldigd is, en dat de berekening van de bijdrage correct was. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij de berekeningsformules niet inzichtelijk vindt en dat er ongerijmdheden zijn in de berekening, vooral omdat zowel het Nederlandse als het buitenlandse inkomen wordt betrokken.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen bevestigd dat het Zorginstituut de wettelijke regeling correct heeft toegepast. De Raad heeft vastgesteld dat de berekening van de buitenlandbijdrage, hoewel complex, voldoende gemotiveerd is en dat er geen fouten zijn gemaakt in de berekening. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, aangezien de eerdere uitspraak in stand blijft. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 5 november 2014.